Ontwikkelingspsychologie voor leerkrachten basisonderwijs
4.1
De opvattingen over opvoeding hebben gevolgen voor de visie op leren. Globaal
gezien kun je 2 stromingen onderscheiden die elkaar fel bestrijden:
1) De objectivisten. Kennis is objectief. Leren doe je door die objectieve
kennis over te dragen aan de leerling.
2) De subjectivisten. Kennis wordt door mensen zelf tot stand gebracht en
verschilt per individu. Nieuwe ervaringen moeten in verband gebracht
worden met al aanwezige kennis. Daardoor is leren een dynamisch en
interactief proces. Kennis is gebonden aan een context en aan de situatie
waarin het leren plaatsvindt.
2 leermodellen:
- Traditionele leermodel. Het gaat om de kwantiteit van de leerprestatie.
Eerst instructie, dan oefening, dan evaluatie.
De leraar stuurt het leerproces en is verantwoordelijk voor de evaluatie.
- Vernieuwde leermodel. Het gaat om de kwaliteit van de leerprestatie.
Instructie, oefening en evaluatie overlappen elkaar.
De leraar heeft een begeleidende rol. De leraar en de leerling evalueren
samen. Hiermee wordt het eigen initiatief en de eigen verantwoordelijkheid
van de leerling belangrijker. De werkwijze voor deze manier van evalueren
heeft alles te maken met assessments, leren reflecteren en portfolio.
Reflectie = bewustwording. Reflecteren is een metacognitieve vaardigheid.
Reflectie kan op het begin, tijdens en aan het eind van het leerproces
plaatsvinden.
Oriëntatie = reflectie op het begin van het leerproces.
Monitoring = reflectie tijdens het leerproces.
Evaluatie = reflectie aan het eind van het leerproces.
Manieren waarop je leerlingen kunt stimuleren om reflectieve denkgewoontes te
ontwikkelen:
- Betrek de leerlingen bij het formuleren van de doelen.
- Structuur in de aanpak.
- De Socratische dialoog; als leerkracht stel je vragen als: ‘Wat bedoel je
met…?’ ‘Kun je me een voorbeeld geven…?’ ‘Hoe weet je dat zo precies?’
‘Wat zou er gebeuren als…?’
De leerkracht speelt door zijn vraagstelling een belangrijke rol bij reflecteren.
Reflecties zijn van belang voor het portfolioproces. Reflecties maken het portfolio.
Hoe sterker de betrokkenheid van de leerling bij een opdracht, hoe groter de
kwaliteit van de reflectie.
4.2
Carl Rogers noemt voorwaarden voor een goed gesprek:
- Congruentie = de leraar is ‘echt’, hij doet en zegt geen dingen die hij niet
meent; er moet overeenstemming zijn tussen wie hij is en wat hij zegt.
- Empathie = de leraar moet zich inleven in de belevingswereld van het
kind.
- Positieve blik = de leraar moet het kind aanvaarden zoals het is; hij moet
open staan voor de gedachten en gevoelens van het kind.
4.1
De opvattingen over opvoeding hebben gevolgen voor de visie op leren. Globaal
gezien kun je 2 stromingen onderscheiden die elkaar fel bestrijden:
1) De objectivisten. Kennis is objectief. Leren doe je door die objectieve
kennis over te dragen aan de leerling.
2) De subjectivisten. Kennis wordt door mensen zelf tot stand gebracht en
verschilt per individu. Nieuwe ervaringen moeten in verband gebracht
worden met al aanwezige kennis. Daardoor is leren een dynamisch en
interactief proces. Kennis is gebonden aan een context en aan de situatie
waarin het leren plaatsvindt.
2 leermodellen:
- Traditionele leermodel. Het gaat om de kwantiteit van de leerprestatie.
Eerst instructie, dan oefening, dan evaluatie.
De leraar stuurt het leerproces en is verantwoordelijk voor de evaluatie.
- Vernieuwde leermodel. Het gaat om de kwaliteit van de leerprestatie.
Instructie, oefening en evaluatie overlappen elkaar.
De leraar heeft een begeleidende rol. De leraar en de leerling evalueren
samen. Hiermee wordt het eigen initiatief en de eigen verantwoordelijkheid
van de leerling belangrijker. De werkwijze voor deze manier van evalueren
heeft alles te maken met assessments, leren reflecteren en portfolio.
Reflectie = bewustwording. Reflecteren is een metacognitieve vaardigheid.
Reflectie kan op het begin, tijdens en aan het eind van het leerproces
plaatsvinden.
Oriëntatie = reflectie op het begin van het leerproces.
Monitoring = reflectie tijdens het leerproces.
Evaluatie = reflectie aan het eind van het leerproces.
Manieren waarop je leerlingen kunt stimuleren om reflectieve denkgewoontes te
ontwikkelen:
- Betrek de leerlingen bij het formuleren van de doelen.
- Structuur in de aanpak.
- De Socratische dialoog; als leerkracht stel je vragen als: ‘Wat bedoel je
met…?’ ‘Kun je me een voorbeeld geven…?’ ‘Hoe weet je dat zo precies?’
‘Wat zou er gebeuren als…?’
De leerkracht speelt door zijn vraagstelling een belangrijke rol bij reflecteren.
Reflecties zijn van belang voor het portfolioproces. Reflecties maken het portfolio.
Hoe sterker de betrokkenheid van de leerling bij een opdracht, hoe groter de
kwaliteit van de reflectie.
4.2
Carl Rogers noemt voorwaarden voor een goed gesprek:
- Congruentie = de leraar is ‘echt’, hij doet en zegt geen dingen die hij niet
meent; er moet overeenstemming zijn tussen wie hij is en wat hij zegt.
- Empathie = de leraar moet zich inleven in de belevingswereld van het
kind.
- Positieve blik = de leraar moet het kind aanvaarden zoals het is; hij moet
open staan voor de gedachten en gevoelens van het kind.