Samenvatting hoofdstuk 2
Biopsychologie > Specialisme in de psychologie dat de interactie tussen biologie, gedag en de
omgeving bestudeerd. In Vlaanderen bekend als gedragsbiologie.
Evolutie > het geleidelijke proces van biologische veranderingen van een soort als gevolg van zijn
aanpassing aan de omgeving.
Charles Darwin > heeft de wereld het idee gegeven van evolutionaire verandering.
- Zijn ideeën gingen tegen het creationisme in.
Creationisme > de religieus geïnspireerde opvatting dat het universum e alle organisme daarop
ontstaat zijn middels goddelijke daad.
Evolutie
Natuurlijke selectie > de omgeving selecteert de best aangepaste organismen. Deze kunnen het
beste overleven en voortplanten in de omgeving.
Degene die slecht zijn aangepast, zullen minder nakomelingen krijgen en dus uitsterven.
Adaptieve kenmerken > kenmerk van een soort dat is ontstaan gebaseerd op aanpassing aan een
specifieke omgeving.
Sommige psychologen maken zich zorgen dat de erfelijkheid van gedrag lijd tot mensen die
problematisch gedrag daaraan verwijten.
Genotype > Kenmerken die genetisch zijn vastgelegd waarin je van andere mensen verschilt.
Fenotype > Eigenschappen die voorkomen uit het genotype. Al je waarneembare lichamelijke
kenmerken. Je gedrag, uiterlijk lengte e.z.v.
, Autosomen > Chromosomen dat geen geslachtschromosoom is.
Histoon > een specifiek eiwit waar DNA zijn spiralen omheen wikkelt.
Epigenoom > een reeks chemische codes die aanvullende ervaringen vormen op het DNA. Het is
flexibel en past zich aan door genen “aan en uit”” te zetten.
Bijv. ratten pups die vaker gelikt werden door moeder waren later rustiger en andersom waren de
pups angstiger en agressiever. Dit is het epigenoom wat zich dan heeft aan of uitgezet.