2.2. Celstructuren en hun functie
Organellen zijn alle celstructructuren die door een membraan omgeven zijn.
Hierboven staan de belangrijkste organellen weergeven.
,2.2.1 De celkern
In de celkern zit de erfelijk informatie van een organisme in de vorm van genen. Deze
genen bestaan uit DNA. Met de erfelijke informatie bestuurt de kern de celprocessen die
plaatsvinden om het geheel goed te laten functioneren. Er zit ook DNA in het mitochondrium
en de bladgroenkorrel.
Schematische afbeelding van de Celkern.
In de kernmembraan zitten openingen, de kernporiën. Door de kernporiën kunnen stoffen
de kern binnengaan en verlaten. Het DNA samen met speciale eiwitten (de histonen) wordt
chromatine genoemd.
Als de celkern gaat delen, wordt de chromatine zichtbaar in de vorm van draadvormige
structuren, de chromosomen.
De mens heeft 46 chromosomen. Deze 46 chromosomen komen in paren voor, alleen in
geslachtscellen komen chromosomen in enkels voor. Één geslachtscel heeft dus 23
chromosomen.
De donkere vlek in de kern is het kernlichaampje (nucleolus). Hierin liggen de genen voor
de aanmaak van de ribosomen.
, 2.2.2 Celmembranen
Het celmembraan bestaat uit 2 lagen vetmoleculen waaraan fosfaatgroepen zijn gebonden.
Ze worden fosfolipiden genoemd.
De fosfolipiden zijn met de vetgroepen naar binnen gekeerd en zijn hydrofoob.
De fosforgroepen zijn naar buiten gekeerd en zijn hydrofiel.
Door deze opbouw ontstaat een soepel, vervormbaar en waterafstotend membraan. Het
celmembraan scheidt het inwendige van de cel van zijn omgeving en andersom.
Rangschikking van de vetmoleculen en fosfaatgroepen.
In de dubbele fosfolipidenlaag liggen cholesterolmoleculen en eiwitmoleculen. Sommige
eiwitmoleculen dienen voor het stoffentransport de cel in en uit. Dat zijn membraanporiën
ofwel porie-eiwitten. Andere eiwitmoleculen die óf aan de binnenkant van het membraan óf
aan de buitenkant van het membraan liggen, functioneren als receptoren voor bepaalde
stoffen, zoals hormonen, die signalen naar en van de cel doorgeven.
Op het oppervlak van celmembranen komen ook koolhydraten voor. deze koolhydraten zijn
aan de eiwitten en de vetten in het membraan gebonden en steken buiten het
membraanoppervlak uit. Zo’n complex van moleculen heet glycocalyx. De glycocalyx
bepaalt hoe de cel er aan de buitenkant uitziet. Door de glycocalyx is de cel herkenbaar voor
zijn omgeving. Cellen in een weefselkweek stoppen bijvoorbeeld met delen als ze contact
met elkaar maken via de glycocalyx, dit heet contactinhibitie.
Veel organellen bestaan uit membranen met dezelfde bouw als het celmembraan. Deze
organellen hebben dezelfde bouw: celkern, mitochondriën, endoplasmatisch reticulum,
golgi-systeem, lysosoom en bij planten de plastiden. Ook uitsteeksels aan sommige cellen,
zoals flagellen en ciliën, bestaan uit membranen.