pww dec 2021
Basisstof 1: Genotype en fenotype
Lichaamscellen = cellen waaruit je lichaam is opgebouwd. → elke bevat 46
chromosomen in dunne draden in celkern. Chromosomen bestaat voor groot deel uit
DNA (erfelijke eigenschappen info opgeslagen).
Bij celdeling eerst chromosomen gekopieerd. → elke cel gaat zich delen. → elke
dochtercel krijgt complete set chromosomen. → elke celkern van lichaamscel
dezelfde informatie. DNA bevat duizenden eigenschappen. Gen = stukjes DNA die
samen de informatie bevatten voor een eigenschap. genotypen = alle genen samen
voor alle erfelijke informatie. → ontstaan bij bevruchting.
Elke celkern dezelfde genen. → niet alle genen actief in alle cellen. → cel gebruikt
degene die hij nodig heeft. Genexpressie = tot uiting komen komen van een gen
(actief). → verschilt per cel. → bijv. gal produceren.
Fenotype = alle eigenschappen van een organisme samen. → zichtbare en
onzichtbare eigenschappen. Welke eigenschappen je krijgt hangt af van: genotype,
omgeving en leefstijl. Sommige meer bepaald door genotype (bijv. kleur ogen)
andere meer door leefstijl en omgeving (bijv. litteken off tatoeage).
Basisstof 2: Chromosomen
Een cel v/d mens 46 chromosomen. → in paren → 23 paren in celkern. → in paar
bevatten de genen dezelfde info (bijv. allebei info over oogkleur).
Chromosoom 23: geslachtschromosomen → XX = vrouw → XY = man
Heel af en toe meisjes met XY of jongens met XX → intersekse.
Veel chromosomen bevatten dezelfde informatie (bijv. allebei blond haar). Soms is
hij verschillend (bijv. ene blauwe ogen en andere bruin). → chromosomen bevatten
verschillende varianten van een gen.
Geslachtelijke voortplanting → versmelten kernen twee geslachtscellen. In
geslachtscellen: chromosomen niet in paren dus bevat maar 23. Geslachtscellen
ontstaan door meiose = chromosomen verdeeld over dochtercellen
(geslachtscellen). Elke geslachtscel een chromosoom van elk chromosomen paar.
In zaadcellen en eicellen veel variatie in genotypen.
--> nakomeling andere genotypen dan ouders → variatie in genotypen
Basisstof 3: Genen en allelen
Chromosomen bestaan voor groot deel uit DNA. DNA bestaat uit de basen: A+T en
G+C → basenpaar. Door de bepaalde volgorde → code met informatie.
Je DNA bevat informatie voor: hoe je eruit ziet en het functioneren organen en
cellen. Voor elke eigenschap en proces zijn duizenden baseparen nodig.
Basenparen samen nodig voor een eigenschap → vormen een gen.