Hoofdstuk 1 ‘oriëntatie op rekenen-wiskunde in groep 1 en 2’
1.1Nieuwe schoenen
Kinderen leren in groep 1 en 2 de cijfersymbolen 0 tot en met 9 te herkennen. Meten
begint voor kleuters met het vergelijken van twee objecten.
1.2Vragen en antwoorden
Tussenvragen zijn bedoeld om je mee te laten denken tijdens het lezen van een
tekst. Ze bevorderen een actieve studiehouding. De meettaal maakt het mogelijk
met anderen van gedachten te wisselen over meten en meetresultaten, maar vormt
bovendien het inzicht van kleuters in wat meten en lengte precies zijn. Lengte is een
objecteigenschap die voor kleuters nog niet altijd helder te onderscheiden is.
1.3Kerndoelen en de leerstof van groep 1 en 2
Leerstofoverzicht groep 1 en 2
Tellen en rekenen - Opzeggen van de telrij
- Werken met telbare hoeveelheden
- Vergelijken op meer en minder, verkort tellen en globaal schatten
- 1 of 2 erbij en eraf
- Werken met getalsymbolen
Meten - Vergelijken en ordenen (lente, gewicht, inhoud, oppervlakte, tijd en geld)
- Afpassen met natuurlijke en standaard maten (lente, gewicht, inhoud)
Meetkunde - Oriënteren en lokaliseren
- Construeren met concreet materiaal
- Spiegelen, draaien en verschuiven
- Werken met schaduw
- Meetkundetaal
Betekenisvol: betekenisvolle activiteiten of situaties zijn voor leerlingen
vanzelfsprekend en begrijpelijk. Kinderen raken erdoor geboeid. Die interesse draagt
ertoe bij dat zij ervan leren.
Cijfersymbool: zijn de vaste tekens van 0 t/m 9. We gebruiken deze om getallen te
vormen.
Meten: meten is het kwantificeren van een grootheid door afpassen of het aflezen
van een maat.
Inzicht: inzicht in wiskunde verwerft een mens niet lineair en stapsgewijs, maar
cyclisch en sprongsgewijs. Aan het inzicht in onze getal structuur moet bijvoorbeeld
door de hele basisschool heen regelmatig worden geoefend.
Grootheid: een grootheid is datgene wat je kunt meten. In het onderwijs komen de
grootheden lengte, oppervlakte, inhoud, tijd, gewicht, temperatuur en snelheid aan
de orde. Snelheid is een samengestelde grootheid (tijd en lengte).
, Hoofdstuk 2 ‘begrippen en zelfpeiling bij deel 1’
2.1 Professionele gecijferdheid
Om goed reken-wiskunde onderwijs te kunnen geven, is het nodig dat je vooral over
de volgende vaardigheden beschikt:
1. Het herkennen van wiskunde in zowel de eigen omgeving als die van de
kinderen.
2. Gericht zijn op oplossingsprocessen bij het oplossen van reken-wiskunde
problemen, onder andere door het reflecteren op eigen en andermans
oplossingen.
3. Inspelen op het wiskundig denken van de leerlingen, onder andere door te
anticiperen op hun denkprocessen en hen te stimuleren tot niveauverhoging.
2.2 Belangrijke begrippen
De belangrijke begrippen horen tot de vaktaal, je hebt ze nodig om:
Leerprocessen van leerlingen te begrijpen, te volgen en daarop in te spelen
De leerstof van methodes te herkennen en te kunnen aanpassen
Vakliteratuur te kunnen lezen
De handleiding van de methode te kunnen begrijpen
Gesprekken te kunnen voeren met collega’s
Te kunnen overleggen met of advies te kunnen geven aan begeleiders
Betekenisvol: kinderen leren makkelijker in een situatie die direct betekenis voor ze
heeft. Voor jonge kinderen betekent dit dat ze in het dagelijks leven moeten kunnen
spelen en onderzoeken.
Cijfersymbool: het gaat om de cijfers 0-9., die symbool staan voor een getal.
Meten, inzicht en grootheid: meten is een van de onderwerpen binnen het reken-
wiskunde onderwijs. Vergelijken is de eenvoudigste vorm van meten. Ze krijgen door
het vergelijken inzicht in de grootheid lengte, in wat lengte is. Andere grootheiden
zijn bijvoorbeeld inhoud en gewicht.
1.1Nieuwe schoenen
Kinderen leren in groep 1 en 2 de cijfersymbolen 0 tot en met 9 te herkennen. Meten
begint voor kleuters met het vergelijken van twee objecten.
1.2Vragen en antwoorden
Tussenvragen zijn bedoeld om je mee te laten denken tijdens het lezen van een
tekst. Ze bevorderen een actieve studiehouding. De meettaal maakt het mogelijk
met anderen van gedachten te wisselen over meten en meetresultaten, maar vormt
bovendien het inzicht van kleuters in wat meten en lengte precies zijn. Lengte is een
objecteigenschap die voor kleuters nog niet altijd helder te onderscheiden is.
1.3Kerndoelen en de leerstof van groep 1 en 2
Leerstofoverzicht groep 1 en 2
Tellen en rekenen - Opzeggen van de telrij
- Werken met telbare hoeveelheden
- Vergelijken op meer en minder, verkort tellen en globaal schatten
- 1 of 2 erbij en eraf
- Werken met getalsymbolen
Meten - Vergelijken en ordenen (lente, gewicht, inhoud, oppervlakte, tijd en geld)
- Afpassen met natuurlijke en standaard maten (lente, gewicht, inhoud)
Meetkunde - Oriënteren en lokaliseren
- Construeren met concreet materiaal
- Spiegelen, draaien en verschuiven
- Werken met schaduw
- Meetkundetaal
Betekenisvol: betekenisvolle activiteiten of situaties zijn voor leerlingen
vanzelfsprekend en begrijpelijk. Kinderen raken erdoor geboeid. Die interesse draagt
ertoe bij dat zij ervan leren.
Cijfersymbool: zijn de vaste tekens van 0 t/m 9. We gebruiken deze om getallen te
vormen.
Meten: meten is het kwantificeren van een grootheid door afpassen of het aflezen
van een maat.
Inzicht: inzicht in wiskunde verwerft een mens niet lineair en stapsgewijs, maar
cyclisch en sprongsgewijs. Aan het inzicht in onze getal structuur moet bijvoorbeeld
door de hele basisschool heen regelmatig worden geoefend.
Grootheid: een grootheid is datgene wat je kunt meten. In het onderwijs komen de
grootheden lengte, oppervlakte, inhoud, tijd, gewicht, temperatuur en snelheid aan
de orde. Snelheid is een samengestelde grootheid (tijd en lengte).
, Hoofdstuk 2 ‘begrippen en zelfpeiling bij deel 1’
2.1 Professionele gecijferdheid
Om goed reken-wiskunde onderwijs te kunnen geven, is het nodig dat je vooral over
de volgende vaardigheden beschikt:
1. Het herkennen van wiskunde in zowel de eigen omgeving als die van de
kinderen.
2. Gericht zijn op oplossingsprocessen bij het oplossen van reken-wiskunde
problemen, onder andere door het reflecteren op eigen en andermans
oplossingen.
3. Inspelen op het wiskundig denken van de leerlingen, onder andere door te
anticiperen op hun denkprocessen en hen te stimuleren tot niveauverhoging.
2.2 Belangrijke begrippen
De belangrijke begrippen horen tot de vaktaal, je hebt ze nodig om:
Leerprocessen van leerlingen te begrijpen, te volgen en daarop in te spelen
De leerstof van methodes te herkennen en te kunnen aanpassen
Vakliteratuur te kunnen lezen
De handleiding van de methode te kunnen begrijpen
Gesprekken te kunnen voeren met collega’s
Te kunnen overleggen met of advies te kunnen geven aan begeleiders
Betekenisvol: kinderen leren makkelijker in een situatie die direct betekenis voor ze
heeft. Voor jonge kinderen betekent dit dat ze in het dagelijks leven moeten kunnen
spelen en onderzoeken.
Cijfersymbool: het gaat om de cijfers 0-9., die symbool staan voor een getal.
Meten, inzicht en grootheid: meten is een van de onderwerpen binnen het reken-
wiskunde onderwijs. Vergelijken is de eenvoudigste vorm van meten. Ze krijgen door
het vergelijken inzicht in de grootheid lengte, in wat lengte is. Andere grootheiden
zijn bijvoorbeeld inhoud en gewicht.
