Paragraaf 1
DNA: zit in de celkern.
- Bepaald functie cel
- A-T, C-G: DNA-sequentie
- Sequentie: volgorde waarin nucleotiden in DNA zijn gerangschikt
- Gen: deel van DNA dat de code bevat waarmee ribosomen/eiwitten kunnen synthetiseren >
je hebt ook niet-coderend DNA > bestaan uit repetitief DNA: herhalingen van korte
nucleotidesequenties.
- Bevat fosfaatgroep, stikstofbasen
Gen: stukje van DNA
Genoom: geheel aan erfelijke informatie in een cel.
Paragraaf 2
S-fase: kopiëren van DNA: DNA-replicatie.
Chromosoom bestaan uit DNA. En bestaat uit 2 chromatiden.
Telomeer: uiteinde DNA. Bestaat uit niet-coderend DNA. Bij elke celdeling wordt deze korter > cel
sterft af.
Paragraaf 3
RNA:
- Transcriptie: vorming RNA
- Translatie: RNA wordt afgelezen en eiwit wordt gemaakt
Genexpressie: wanneer er een gen aanstaat kan door transcriptie RNA ontstaan en door translatie
eiwit.
Eiwitten
- Gevormd door ribosomen op het ER
- Functie wordt bepaald door aminozuurvolgorde en structuur
- Golgisysteem: zorgt voor hun uiteindelijke vorm
- Niet juiste vorm > afgebroken >> diabetes
Paragraaf 4
Genregulatie: aan en uitzetten van genen in een cel.
Stamcellen: zijn nog niet volledig gespecialiseerd
- Embryonale stamcellen: differentiëren tot elk celtype.
- Adulte stamcellen: differentiëren tot een aantal celtypen.
Epigenetica: wetenschap die zich bezighoudt met genregulatie.
Paragraaf 5
Mutatie: verandering in het DNA > niet erfelijk
Puntmutatie: verandering in 1 nucleotidepaar
Genoommutatie: het aantal chromosomen veranderen in een cel
Oorzaken:
DNA: zit in de celkern.
- Bepaald functie cel
- A-T, C-G: DNA-sequentie
- Sequentie: volgorde waarin nucleotiden in DNA zijn gerangschikt
- Gen: deel van DNA dat de code bevat waarmee ribosomen/eiwitten kunnen synthetiseren >
je hebt ook niet-coderend DNA > bestaan uit repetitief DNA: herhalingen van korte
nucleotidesequenties.
- Bevat fosfaatgroep, stikstofbasen
Gen: stukje van DNA
Genoom: geheel aan erfelijke informatie in een cel.
Paragraaf 2
S-fase: kopiëren van DNA: DNA-replicatie.
Chromosoom bestaan uit DNA. En bestaat uit 2 chromatiden.
Telomeer: uiteinde DNA. Bestaat uit niet-coderend DNA. Bij elke celdeling wordt deze korter > cel
sterft af.
Paragraaf 3
RNA:
- Transcriptie: vorming RNA
- Translatie: RNA wordt afgelezen en eiwit wordt gemaakt
Genexpressie: wanneer er een gen aanstaat kan door transcriptie RNA ontstaan en door translatie
eiwit.
Eiwitten
- Gevormd door ribosomen op het ER
- Functie wordt bepaald door aminozuurvolgorde en structuur
- Golgisysteem: zorgt voor hun uiteindelijke vorm
- Niet juiste vorm > afgebroken >> diabetes
Paragraaf 4
Genregulatie: aan en uitzetten van genen in een cel.
Stamcellen: zijn nog niet volledig gespecialiseerd
- Embryonale stamcellen: differentiëren tot elk celtype.
- Adulte stamcellen: differentiëren tot een aantal celtypen.
Epigenetica: wetenschap die zich bezighoudt met genregulatie.
Paragraaf 5
Mutatie: verandering in het DNA > niet erfelijk
Puntmutatie: verandering in 1 nucleotidepaar
Genoommutatie: het aantal chromosomen veranderen in een cel
Oorzaken: