Apparaten zetten elektrische energie om in andere vormen van energie, waaronder warmte. Het
vermogen van een apparaat is de hoeveelheid elektrische energie die er per seconde wordt omgezet.
Die is te berekenen met:
E=P•t E = elektrische energie (J / kilowattuur)
P = vermogen (W / kilowatt)
t = tijd (s / uur)
Het rendement van een apparaat is het deel van de energie wat omgezet wordt in nuttige energie.
Het rendement is te berekenen met de formule:
E nuttig P nuttig
η= = η = rendement (vaak in %)
E¿ P¿
E = energie (J)
P = vermogen (W)
Om een stroom te laten lopen is er een gesloten stroomkring nodig met daarin een spanningsbron
(accu, batterij, netstroom). Netspanning is altijd 230 V. De stroomsterkte is de lading die er per
seconde loopt. De stroomsterkte is te berekenen met:
Q
I= I = stroomsterkte (A)
t
Q = lading (C)
t = tijd (s)
De energie is evenredig met de spanning volgens de formule:
E=U•Q E = energie (J)
U = spanning (V)
Q = lading (C)
Het vermogen is evenredig met de spanning en de stroomsterkte:
P=U•I P = vermogen (W)
U = spanning (V)
I = stroomsterkte (A)
De geleidbaarheid bepaalt de stroomsterkte bij een bepaalde spanning:
I
G= G = geleidbaarheid (S = Siemens)
U
I = stroomsterkte (A)
U = spanning (V)
De eenheid Siemens is het omgekeerde van de eenheid Ohm. Dat komt omdat weerstand het
omgekeerde van geleidbaarheid is:
1 U
R= en R= R = weerstand (Ω)
G I
G = geleidbaarheid (S)
U = spanning (V)
I = stroomsterkte (A)