Samenvatting Mobiliteit

D1 Verkeersveiligheid
Soorten verkeersongevallen=
 Verkeersongeval= Verkeer op openbare weg, er is schade aan objecten of letsel aan
personen en ten minste één rijdend voertuig betrokken is.
 Eenzijdig verkeersongeval= Geen andere verkeersdeelnemers en geen objecten
betrokken.
 Enkelvoudig verkeersongeval= Geen andere verkeersdeelnemers, soms ook objecten
of dieren betrokken.
 Letselongeval= 1 of meer personen letsel
Werkelijke omvang ernstig verkeersgewonden/doden is niet exact vast te leggen.
Werkelijke aantallen worden bepaald door middel van twee bronnen=
 BRON= Bestand geregistreerde ongevallen in Nederland, verkeersongevallen in
Nederland bewerkt door gevallen die bij politie bekend zijn.
 LBZ= Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg, beter informatie beschikbaar over
wat voor soort letsel of de ernst van letsel bij verkeersongelukken.
Risico wordt geplaatst in perspectief, dus aantallen slachtoffers in relatie tot afgelegde
afstandve
Mobiliteit= Het aantal verplaatsingen of de afgelegde afstand in het verkeer.
Toename mobiliteit veroorzaakt door=
 Demografie= Nederlandse bevolking groeit
 Sociale cultuur= Bijvoorbeeld feminisme waardoor vrouwen mogen rijden.
 Economie= Groeiende welvaart hangt samen met bezit auto.
 Ruimtelijke ordening= Verdeling wonen en werklocatie beïnvloeden mobiliteit.
Hoe groter de afgelegde afstand is en hoe meer mensen deelnemen aan het verkeer, hoe
groter het risico op een verkeersongeluk is.
Bij te snel rijden overschrijd je het snelheidslimiet en is er een onaangepaste snelheid (een
snelheid die hoger is dan op dat moment veilig is gezien de omstandigheden).
Risico= Kans x Effect (R=p x E)
Hogere snelheid  langere remweg, kortere reactietijd, hardere botsing. Dus kans en ernst
wordt vergroot.




1

,Risicofactoren van snelheid=
 Hogere snelheid= Meer slachtoffers wanneer de andere omstandigheden hetzelfde
blijven.
 Snelheids- en massaverschil= Lichte verkeersdeelnemer (fietser) heeft grote kans op
letsel bij ongeval door zware verkeersdeelnemer (auto).
 Fysieke kwetsbaarheid= Oudere verkeersdeelnemers zijn fysiek kwetsbaarder dan
jongere verkeersdeelnemers.
Factoren voor snelheidslimiet zijn verkeersveiligheid, bereikbaarheid, doorstroming en
milieu.
Waarom rijden automobilisten te snel?
1. Aanpassing aan rest van verkeer.
2. Haast
3. Leuk
4. Ongemerkt
5. Verveling
Waarom houden automobilisten zich aan het limiet?
1. Veiligheid
2. Verplichting
3. Bekeuring
4. Geen haast
5. Brandstofkosten
6. Milieu
Snelheidsmanagement van automobilisten=
1. Bepaal een veilige snelheidslimiet
2. Zorg voor een geloofwaardig limiet (hoe geloofwaardiger, hoe sneller mensen zich
houden aan het limiet)
3. Goede informatie over het snelheidslimiet
4. Plaats zo nodig passende snelheidsremmers (drempels, rotondes)
5. Gericht politietoezicht
6. Educatie en voorlichting
7. ISA= Intelligente snelheid assistentie, lokaliseert voertuig en kijkt hoe snel de auto
mag rijden. Kan worden toegepast dat snelheidsovertredingen niet mogelijk zijn,
omdat de auto zich aanpast.
Toename aantal verkeersdoden door=
 Toename aantal kilometers afgelegd door motorvoertuigen
 Vergrijzing, oudere mensen zijn kwetsbaarder
 Toename mobiliteit minder ervaren bestuurders
 Toename gebruik mobiele telefoons en andere apparatuur
 Afname handhavingsinspanningen

2

, D1 Ruimtelijke ordening en Externe veiligheid
Gevaarlijke stoffen zijn gevaarlijk omdat ze eigenschappen hebben die wij nodig hebben.
Eigenschap van stof geeft risico  dus altijd restrisico. 100% veilige stoffen bestaan niet.
Risico’s niet accepteren, dan niet werken met de stof.
Effecten ongeval kunnen groot zijn. Afstand houden helpt maar vaak is er te weinig ruimte.
ALARA= As Low As Reasonably Achievable
Relevante benadering, want er is altijd restrisico
Meestal zijn externe veiligheid risico’s met kleine kans maar met grote gevolgen (KKGG).
Beheersen van risico’s externe veiligheid=
1. Effect beperken door afstand te nemen tot risicovolle activiteiten,
2. Kans beperken op het ontstaan van grote ongevallen.
Lastige afweging bij het maken van Ruimtelijke Ordening keuzes=
 Het moet een oplossing bieden (woningnood, economie, milieu).
 Het moet aansluiten op doelstelling van overheid.
 Het moet passen in de omgeving.
 Het moet aan de wet voldoen.
 Het moet veilig zijn.
Externe veiligheid= Gaat over het beheersen van de risico’s die ontstaan voor de omgeving
bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen (mensen en milieu).
 Gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen bij inrichting.
 Transport van gevaarlijke stoffen
 Luchthavens en windturbines (landen en opstijgen van vliegtuig).
Kenmerken externe veiligheid=
 Bedrijfs- en transportrisico’s.
 Kleine Kans, Groot Gevolg (KKGG).
 Kwantitatieve benadering= cijfers zijn bekend en wordt gebruik gemaakt van kansen.
 ALARA benadering.
 Benadering= 100% veiligheid is onmogelijk, altijd (klein) restrisico.
 Bestuurlijke afweging.
Externe veiligheid in relatie tot Integraal veiligheidskunde=
 Samenwerking= met gemeenten, bedrijven, veiligheidsregio’s, provincies,
milieudiensten.
 Afweging= belangen; dus economisch, maatschappelijk en natuur.
 Maatregelen=
o Kans beperken; beheersmaatregelen implementeren.
o Effect beperken= Toename in afstand tot risicovolle activiteiten.



3