Biologie Havo 4
Thema 6: waarneming en gedrag
Basisstof 1: het zintuigstelsel.
In zintuigcellen (receptoren) ontstaan onder invloed van prikkels impulsen.
- Mechanische receptoren reageren bijvoorbeeld op aanrakingen en geluid.
- Chemische receptoren binden bepaalde moleculen uit de omgeving.
Zintuigen hebben een prikkeldrempel die moet worden overschreden om een impuls te
kunnen veroorzaken.
- Adequate prikkel: de soort prikkel waarvoor de prikkeldrempel van een zintuigcel het
laagst is.
- Adaptie (gewenning): aanpassing van de gevoeligheid van een zintuig bij een
aanhoudende prikkelsterkte.
Basisstof 2: het oog.
Harde oogvlies (wit): stevig vlies, geeft bescherming.
Hoornvlies (doorzichtig): de voortzetting van het harde oogvlies aan de voorzijde.
Iris (regenboogvlies): gekleurde deel (pigment) van het oog.
- Pupil: opening in de iris.
Vaatvlies: bevat veel bloedvaten; zorgt voor de
voeding van een groot deel van het oog.
Netvlies: binnenste laag van de wand van een ook met
lichtreceptoren.
Gele vlek: plaats in het centrum van het netvlies.
Blinde vlek: plaats in het netvlies waar de oogzenuw
het ook verlaat en de doorgang voor bloedvaten.
Glasachtig lichaam (geleiachtig): houdt het netvlies op
zijn plaats.
Ooglens: bolle lens achter de iris en de pupil. Afbeelding 1: horizontale doorsnede van het oog.
Het hoornvlies, de ooglens en het straalvormig lichaam
zorgen ervoor dat een scherp beeld op het netvlies ontstaat.
- Lichtstralen die een oog binnenvallen, worden gebroken door het hoornvlies en de
ooglens.
- Straalvormig lichaam: hierin liggen de accommodatiespieren (kringspieren).
- De lenzen hangen met behulp van lensbandjes in de straalvormige lichamen.
Accommoderen: de vorm van de ooglenzen wordt aangepast aan de afstand waarop een
voorwerk zich bevindt.
Op het netvlies wordt een omgekeerd, verkleind beeld gevormd.
- In de gezichtscentra in de grote hersenen wordt het beeld waargenomen.
Bij lenzen wordt de ligging van het brandpunt (F) bepaald door de vorm van de lens.
- Negatieve (holle) lenzen spreiden (divergeren) het licht.
- Positieve (bolle) lenzen bundelen (convergeren) het licht.
- Hoe boller de lens, hoe kleiner de brandpuntsafstand (f).
- Bij een bolle lens met een vaste brandpuntsafstand wordt de beeldafstand (b) kleiner
naarmate de voorwerpsafstand (v) groter wordt.
Bijziendheid: voorwerpen van dichtbij kun je scherp zien maar van veraf niet.
Verziendheid: voorwerpen van veraf kun je scherp zien maar voorwerpen van dichtbij niet.
De pupilreflex: beschermt lichtreceptoren in het netvlies tegen een te hoge lichtintensiteit.
- Kringspieren en straalsgewijs lopende spieren in de iris bepalen de pupilgrootte.
Thema 6: waarneming en gedrag
Basisstof 1: het zintuigstelsel.
In zintuigcellen (receptoren) ontstaan onder invloed van prikkels impulsen.
- Mechanische receptoren reageren bijvoorbeeld op aanrakingen en geluid.
- Chemische receptoren binden bepaalde moleculen uit de omgeving.
Zintuigen hebben een prikkeldrempel die moet worden overschreden om een impuls te
kunnen veroorzaken.
- Adequate prikkel: de soort prikkel waarvoor de prikkeldrempel van een zintuigcel het
laagst is.
- Adaptie (gewenning): aanpassing van de gevoeligheid van een zintuig bij een
aanhoudende prikkelsterkte.
Basisstof 2: het oog.
Harde oogvlies (wit): stevig vlies, geeft bescherming.
Hoornvlies (doorzichtig): de voortzetting van het harde oogvlies aan de voorzijde.
Iris (regenboogvlies): gekleurde deel (pigment) van het oog.
- Pupil: opening in de iris.
Vaatvlies: bevat veel bloedvaten; zorgt voor de
voeding van een groot deel van het oog.
Netvlies: binnenste laag van de wand van een ook met
lichtreceptoren.
Gele vlek: plaats in het centrum van het netvlies.
Blinde vlek: plaats in het netvlies waar de oogzenuw
het ook verlaat en de doorgang voor bloedvaten.
Glasachtig lichaam (geleiachtig): houdt het netvlies op
zijn plaats.
Ooglens: bolle lens achter de iris en de pupil. Afbeelding 1: horizontale doorsnede van het oog.
Het hoornvlies, de ooglens en het straalvormig lichaam
zorgen ervoor dat een scherp beeld op het netvlies ontstaat.
- Lichtstralen die een oog binnenvallen, worden gebroken door het hoornvlies en de
ooglens.
- Straalvormig lichaam: hierin liggen de accommodatiespieren (kringspieren).
- De lenzen hangen met behulp van lensbandjes in de straalvormige lichamen.
Accommoderen: de vorm van de ooglenzen wordt aangepast aan de afstand waarop een
voorwerk zich bevindt.
Op het netvlies wordt een omgekeerd, verkleind beeld gevormd.
- In de gezichtscentra in de grote hersenen wordt het beeld waargenomen.
Bij lenzen wordt de ligging van het brandpunt (F) bepaald door de vorm van de lens.
- Negatieve (holle) lenzen spreiden (divergeren) het licht.
- Positieve (bolle) lenzen bundelen (convergeren) het licht.
- Hoe boller de lens, hoe kleiner de brandpuntsafstand (f).
- Bij een bolle lens met een vaste brandpuntsafstand wordt de beeldafstand (b) kleiner
naarmate de voorwerpsafstand (v) groter wordt.
Bijziendheid: voorwerpen van dichtbij kun je scherp zien maar van veraf niet.
Verziendheid: voorwerpen van veraf kun je scherp zien maar voorwerpen van dichtbij niet.
De pupilreflex: beschermt lichtreceptoren in het netvlies tegen een te hoge lichtintensiteit.
- Kringspieren en straalsgewijs lopende spieren in de iris bepalen de pupilgrootte.