Eerste 20 vragen sociologie, Tweede 20 vragen antropologie
1. Wat is de definitie van sociologie?
A. Bestudeert gedrag en gevoelens vanuit het individu
B. Bestudeert gedrag en gevoelens vanuit maatschappelijk gezichtspunt
C. Bestudeert het gedrag van individu en groepen vanuit individueel gezichtspunt
D. Bestudeert het gedrag van individu en groepen vanuit maatschappelijk
gezichtspunt
2. Welke functie(s) heeft de sociologie?
A. Ideologiekritiek
B. Beheersfunctie
C. Ordenende functie
D. Alle bovenstaande
3. Welke van de onderstaande stellingen is correct?
1: Iedereen weet hoe de wereld in elkaar zit, alleen sociologen formuleren het op
een manier dat niemand het meer begrijpt
2: Socialisatie is een proces waarbij mensen leren zich sociaal te gedragen in
voor hen relevante groepen
A. 1 is correct
B. 2 is correct
C. 1 en 2 zijn correct
D. 1 en 2 zijn niet correct
4. Wat is macht?
A. Het vermogen om doelstellingen in de toekomst te formuleren
B. Het vermogen om middelen aan te wenden
C. Het vermogen om door middelen invloed uit te oefenen
D. Alle bovenstaande
5. Wat is geen voorbeeld van een sociologisch issue?
A. Je hebt ruzie met je vriend, dit zorgt er voor dat jullie uit elkaar gaan
B. Je bent met alcohol op achter het stuur gaan zitten en rijdt drie mensen aan
C. Je hebt veel schulden bij het lokale café, zij komen hierdoor in de problemen
D. Je huis staat vol met puin en de lucht die het afgeeft is schadelijk voor je buurt
6. Welk van de onderstaande is een criteria van een sociologisch issue?
A. Het is een kortdurend probleem
B. Het geldt alleen voor jou
C. Het gaat in tegen serieuze waarden
D. Het hangt niet samen met andere problemen
7. Welke van de onderstaande stellingen is correct?