English 1-12
Online studeren bij https://quizlet.com/_ao0uxs
1. Work for Werken voor
2. Work on Werken aan
3. Work under Werken onder
4. Work with Werken met
5. To run Besturen
6. To manage Beheren
7. Responsibilities Verantwoordelijkheden
8. In charge of Verantwoordelijk zijn voor
9. Have work Werk hebben
10. In work Werkende
11. Out of work Werkloos
12. For work Voor werk
13. Go to work Naar het werk gaan
14. Get to (Arrive at) Toekomen (Arriveren)
15. Time off work Vrije tijd van het werk
16. Full-time job Voltijdse baan
17. Part-time job Halftijdse baan
, English 1-12
Online studeren bij https://quizlet.com/_ao0uxs
18. Permanent job Vaste baan
19. Temporary job Tijdelijke baan
20. Office worker Kantoormedewerker
21. Nine-to-five Van 9 tot 5
22. Working hours Werkuren
23. Swipe card Veegpas, veegkaart
24. Clock in Binnenklokken
25. Clock out Buitenklokken
26. Flexitime Flexibele werktijden
27. Shifts Ploegendiensten
28. Clock on Aantikken
29. Clock off Aftikken
30. Day shift Dagdienst
31. Night shift Nachtdienst
32. Overtime Overwork/overuren
33. Commute Pendelen
34. Work from home Van thuis uit werken
35. Commuters Pendelaars
, English 1-12
Online studeren bij https://quizlet.com/_ao0uxs
36. teleworking/telecommut-thuiswerken
ing
37. satisfying, stimulating, werk is interessant en geeft je een goed
fascinating, exciting gevoel
38. dull, boring, uninterest- saai/onbelangeloosheid/onstimulerend
ing, unstimulating (= saai werk)
39. Repetitive, routine routine (= zelfde werk over en over)
(job/work)
40. Tiring, tough, hard, de- lastig/hard/veeleised (= moeilijk werk en
manding maakt je moe)
41. (My work) involves Omvat
(+noun)
42. I Like (+ing) Leuk vinden
43. I Dislike (+ing) Niet leuk vinden
44. I Prefer (+ing) Verkiezen
45. I enjoy (+ing) Genieten
46. recruitment (or hiring) aanwerving
47. Recruited Aangeworven
48. to recruit (to hire) Aanwerven
49. employs or hires In dienst
Online studeren bij https://quizlet.com/_ao0uxs
1. Work for Werken voor
2. Work on Werken aan
3. Work under Werken onder
4. Work with Werken met
5. To run Besturen
6. To manage Beheren
7. Responsibilities Verantwoordelijkheden
8. In charge of Verantwoordelijk zijn voor
9. Have work Werk hebben
10. In work Werkende
11. Out of work Werkloos
12. For work Voor werk
13. Go to work Naar het werk gaan
14. Get to (Arrive at) Toekomen (Arriveren)
15. Time off work Vrije tijd van het werk
16. Full-time job Voltijdse baan
17. Part-time job Halftijdse baan
, English 1-12
Online studeren bij https://quizlet.com/_ao0uxs
18. Permanent job Vaste baan
19. Temporary job Tijdelijke baan
20. Office worker Kantoormedewerker
21. Nine-to-five Van 9 tot 5
22. Working hours Werkuren
23. Swipe card Veegpas, veegkaart
24. Clock in Binnenklokken
25. Clock out Buitenklokken
26. Flexitime Flexibele werktijden
27. Shifts Ploegendiensten
28. Clock on Aantikken
29. Clock off Aftikken
30. Day shift Dagdienst
31. Night shift Nachtdienst
32. Overtime Overwork/overuren
33. Commute Pendelen
34. Work from home Van thuis uit werken
35. Commuters Pendelaars
, English 1-12
Online studeren bij https://quizlet.com/_ao0uxs
36. teleworking/telecommut-thuiswerken
ing
37. satisfying, stimulating, werk is interessant en geeft je een goed
fascinating, exciting gevoel
38. dull, boring, uninterest- saai/onbelangeloosheid/onstimulerend
ing, unstimulating (= saai werk)
39. Repetitive, routine routine (= zelfde werk over en over)
(job/work)
40. Tiring, tough, hard, de- lastig/hard/veeleised (= moeilijk werk en
manding maakt je moe)
41. (My work) involves Omvat
(+noun)
42. I Like (+ing) Leuk vinden
43. I Dislike (+ing) Niet leuk vinden
44. I Prefer (+ing) Verkiezen
45. I enjoy (+ing) Genieten
46. recruitment (or hiring) aanwerving
47. Recruited Aangeworven
48. to recruit (to hire) Aanwerven
49. employs or hires In dienst