Samenvatting anatomie bovenste extremiteiten

Anatomie en functieonderzoek
BE
Week 5
Botten BE
 Clavicula = sleutelbeen (2)
 Scapulae = schouderblad (2)
 Spina Scapulae = richel op het schouderblad
 Acromion = uiteinde van de spina scapulae. Samen met de laterale uiteine van de
clavicula vormt het het schouderdak
 Procssys coracoideus = Ravenbekuitsteeksel
o Aanhechtingsplaats voor spieren en ligamenten
 Cavitas glenoidalis = kom van het schoudergewricht
o De kop is groter dan de kom waardoor er sneller een luxatie plaats kan
vinden, vaak naar anterior
 Humerus = bovenarm
 Ulna = ellepijp
o Zit aan de pinkzijde van de hand
o Proximaal breed en distaal smal
 Radius = spaakbeek
o Zit aan de duimzijde van de hand
o Het belangrijkste deel van het polsgewricht
o Proximaal smal en distaal breed
 Manus = hand
 Ossa carpi / carpus = handwortelbeentjes
o Os pisiforme
o Os triquetrum
o Os Lunatum
o Os scaphoideum
o Os hamatum
 Hamulus ossis hamati
o Os capitatum
o Os trapezoideum
o Os trapezium

Some Lovers Try Positions That They Can’t Handle; zie afbeelding hierboven

Phalangen
 Ossa metacarpi
o Os metavarpus I t/m V
 Phalanc (ossa digitorum manus)
o Proximalis
o Media (II t/m V)
o Distalis

,Gewrichten BE

Schoudergordel
Art. acromioclavicularis  Acromion – laterale deel Clavicula
Art. sternoclavicularis  mediale deel Clavicula – Sternum
Art. scapulothoracale Scapula – Thorax
Art. humeri / art. glenohumeralis  schoudergewricht  scapulae – Humerus

Elleboog  Art. cubiti
 Radius – ulna  proximale radio-ulnaire gewricht
 Gewrichtsvlakken humerus:
o Fossa radialis
o Fossa coronoidea
o Fossa olecrani
 Radius maakt contact met humerus via  Caput radii
 Ulna maakt contact met humerus via  Processus coronoideus en Olecranon

 Art. humero-ulnaris  Humerus – Ulna
 Art. humero-radialis  Humerus – Radius
 Art. radio-ulnaris proximalis  Radius – Ulna

Pols
 Art. radio-ulnaris distalis  Radius – Ulna
 Art. radiocarpea  ditale uiteinde Radius – proximale rij Handwortelbeentjes

Hand
 Art. interphalangea distalis (DIP)  distale kootje – middelste kootje
 Art. interphalangea proxumalis (PIP)  proximale kootje – middelste kootje
 Art. metacarpophalangeales (MCP)  proximale phalanges – metacarpus
 Art. carpometacarpalis (CMC)  distale rij handwortelbeentjes –
middenhandsbeentjes
 Art. medioarpalea (MC)  distale rij handwortelbeentjes – proximale rij
handwortelbeentjes

Additionele structuren
 TFCC
o Triangulair Fivro Cartilagineuze Complex  verbindt ulna met radius en pols
 Aponeurosis palmaris  peesplaat, beschermt weke delen
 Carpale tunnel
o Retinaculum musculorum flexorum of lig. Carpi transversum
 palmaire zijde hand, ligt dieper dan aponeurosis palmaris
 Zorgt voor carpale tunnel
- Begrenzing retinaculum  superficiale
- Benige concave goot van de carpus  profundum

, Passieve stabiliteit  ligamenten geven passieve stabiliteit

Bewegingsleer BE
 Schouder sagittaal vlak / transversale as
o Anteflexie 180˚
o Retroflexie 40-60˚
 Schouder frontaal vlak / sagittale as
o Abductie 180˚
o Adductie
 Schouder transversaal vlak / longitudionale as
o Endorotatie 95˚
o Exorotatie 60˚
 Schouder andere of meerdere vlakken bewegen
o Horizontale abductie (anteversie) 130-160˚
o Horizontale adductie (retroversie) 40-50˚
o Rotaties met 90˚ abductie
 Exorotatie 90˚
 Endorotatie 70˚
o Circumductie





Schoudergordel tov de scapula




Gewricht tussen clavicula en sternum
- Elevatie
- Depresie
- Protractie
- Retractie
- Rotaties