Basisstof 1:
Bij genetische modificatie wordt een gen van de ene organisme naar de andere organisme
overgebracht. Organisme waarbij het DNA is veranderd, noem je transgeen (ggo of gmo).
Gentherapie wordt gebruikt om gezonde genen in een patiënt ingebracht. Belangrijke
toepassingen van genetische modificatie zijn: geneesmiddelen produceren, resistentie van
planten, verhogen van de voedingsstoffen.
Basisstof 2:
DNA levert instructies waardoor ribosomen verschillende soorten eiwitten kunnen
synthetiseren.
Het genoom is het geheel aan erfelijke eigenschappen in een cel van een organisme.
Genoom bij eukaryoten is het dna in chromosomen en dna in de organellen. DNA in
mitochondriën heet mtDNA. Dna in organellen functioneren onafhankelijk. Het genoom in
prokaryoten is het dna dat los in het cytoplasme van een cel ligt.
Een nucleotide bestaat uit desoxyribose, fosfaatgroep en een stikstofbase (Adenine,
thymine, cytosine en guanine). Desoxyribose heeft 5 C-atomen. Aan het eerste c-atoom zit
een stikstofbase en aan het 5de C-atoom zit een fosfaatgroep. Bij de polymerisatie van
Nucleotiden, bindt het 3de c atoom van desoxyribose een binding met het andere
fosfaatgroep door een condensatiereactie. Hierdoor ontstaat een polymeer van
fosfaatgroepen en monosacharides. Aan het 3’ uiteinde van de polymeer bevindt zich een
OH-groep en aan het 5’ uiteinde een fosfaatgroep. Dna wordt altijd afgelezen en gekopieërd
van het 3’ uiteinde naar het 5’ uiteinde.
Een vaste basenparing door waterstofbruggen is complementair. Een dna-molecuul heeft
een helix-structuur.
Dna is altijd gewikkeld om histonen. Samen noem je het een nucleosoom. Tussen de
nucleosomen bevindt zich koppelings-DNA. DNA wordt zo tot chromosoom gevormd.
Niet-coderend DNA heeft een functie bij het reguleren van de synthese van DNA.
De volgorde van de nucleotide is de sequentie. Variaties in de sequentie zorgt ook voor een
variatie in erfelijke eigenschappen.
Basisstof 3:
Dna replicatie vindt plaats tijden de S-fase van de celcyclus. In het kernplasma bevinden zich
vrije nucleotiden: Datp, Dttp, dctp, dgtp. Bij het splitsen van twee fosfaatgroepen ontstaat er
veel chemische energie. Dna replicatie begint in het replicatiestartpunt. Het enzym helicase
zorgt ervoor dat de strengen uit elkaar gaan. De single-strand binding proteïnen voorkomen
dat de vrijgekomen basen weer waterstofbruggen gaan vormen. DNA polymerase schuift
vervolgens langs de twee ketens en bind de vrije nucleotiden uit het cytoplasma. Hierbij