2021-2022
Samenvatting
Economie
PTA 1
,Hoofdstuk 10
Paragraaf 1 verschil collectieve sector en particuliere
sector
bij de particuliere sector behoren alle bedrijven en gezinnen.
De collectieve sector bestaat uit de :
- Overheid
- Sociale fondsen
Overheid
De overheid bestaat ook weer uit 2 delen:
- Rijk/ centrale overheid/ ministeries
Sociale fondsen
omslagstelsel dat wil zeggen werkenden betalen premies voor mensen die
recht hebben op een uitkering ( het tegenovergestelde van het omslagstelsel
is het kapitaalstelsel)
PAGINA 2
, Paragraaf 2 inkomsten van de collectieve sector
De inkomsten van de collectieve sector bestaan uit 3 onderdelen.
1. Sociale premies
2. Niet belasting- inkomen ( boetes, markt, haven, school,
vergunningen, aardgas, paspoort)
3. Belasting- inkomen
Belasting inkomen
- Directe belastingen de betaler is ook de afdrager voor de
overheid/fiscus.
Voorbeelden hiervan zijn: loonbelasting (LB), inkomstenbelasting
(iB), vennootschapsbelasting, dividendbelasting, erf en schenk
belasting, kansspelbelasting etc.
- Indirecte belastingen de betaler is niet de afdrager voor de
overheid/fiscus.
Voorbeelden hiervan zijn: BTW, acijns( rookwaar, drank, benzine),
invoerrechten, BMP ( auto’s en motorvoertuigen, dit wordt eenmalig
betaald bij de aanschaf bij een nieuwe auto)
Bij de belastingen kennen we 2 soorten beginselen:
- Profijtbeginsel als je gebruik maakt van een overheidsdienst moet
je daarvoor betalen.
- Draagkrachtbeginsel hoe meer je hebt hoe meer je procentueel
moet betalen.
Alles wat je aan belastingen, niet- belastingen en sociale premies aan de
collectieve sector moet betalen noemen wij de collectieve lasten.
Als we deze collectieve lasten uitrekenen als percentage van iets wat we
verdienen of produceren dan noemen we dat de collectieve lastendruk.
De formule voor de collectieve lastendruk is:
Formule= collectieve lasten : BBP x 100%
PAGINA 3
Samenvatting
Economie
PTA 1
,Hoofdstuk 10
Paragraaf 1 verschil collectieve sector en particuliere
sector
bij de particuliere sector behoren alle bedrijven en gezinnen.
De collectieve sector bestaat uit de :
- Overheid
- Sociale fondsen
Overheid
De overheid bestaat ook weer uit 2 delen:
- Rijk/ centrale overheid/ ministeries
Sociale fondsen
omslagstelsel dat wil zeggen werkenden betalen premies voor mensen die
recht hebben op een uitkering ( het tegenovergestelde van het omslagstelsel
is het kapitaalstelsel)
PAGINA 2
, Paragraaf 2 inkomsten van de collectieve sector
De inkomsten van de collectieve sector bestaan uit 3 onderdelen.
1. Sociale premies
2. Niet belasting- inkomen ( boetes, markt, haven, school,
vergunningen, aardgas, paspoort)
3. Belasting- inkomen
Belasting inkomen
- Directe belastingen de betaler is ook de afdrager voor de
overheid/fiscus.
Voorbeelden hiervan zijn: loonbelasting (LB), inkomstenbelasting
(iB), vennootschapsbelasting, dividendbelasting, erf en schenk
belasting, kansspelbelasting etc.
- Indirecte belastingen de betaler is niet de afdrager voor de
overheid/fiscus.
Voorbeelden hiervan zijn: BTW, acijns( rookwaar, drank, benzine),
invoerrechten, BMP ( auto’s en motorvoertuigen, dit wordt eenmalig
betaald bij de aanschaf bij een nieuwe auto)
Bij de belastingen kennen we 2 soorten beginselen:
- Profijtbeginsel als je gebruik maakt van een overheidsdienst moet
je daarvoor betalen.
- Draagkrachtbeginsel hoe meer je hebt hoe meer je procentueel
moet betalen.
Alles wat je aan belastingen, niet- belastingen en sociale premies aan de
collectieve sector moet betalen noemen wij de collectieve lasten.
Als we deze collectieve lasten uitrekenen als percentage van iets wat we
verdienen of produceren dan noemen we dat de collectieve lastendruk.
De formule voor de collectieve lastendruk is:
Formule= collectieve lasten : BBP x 100%
PAGINA 3