Samenvatting Beginselen Accountancy - hele boek

Hoofdstuk 1 (Accountancy en wetenschap)
Kennis
 Pragmatische kennis/niet-wetenschappelijke kennis: kennis die
we nodig hebben in onze dagelijkse omgang.
 Wetenschappelijke kennis: Gefundeerde kennis die voortvloeit uit
wetenschapsbeoefening. Moet gegrond, intersubjectief en
systematisch zijn.

De drie voorwaarden om kennis aan te kunnen merken als
wetenschappelijke kennis
1) Gegrond. Er worden geen lukrake beweringen gedaan, de
ontstane kennis kan worden getoetst.
2) Intersubjectief. Het maakt niet uit wie tot bepaalde kennis
komt, ieder ter zake kundige zou tot dezelfde kennis zijn
gekomen.
3) Systematisch. Er kunnen verbanden worden gelegd tussen
verschijnselen.

Eerste indeling van wetenschappen
 Formele wetenschappen: Besturen van door de mens zelf
bedachte zaken en gedachtenconstructies.
Wiskunde.
 Empirische wetenschappen: Het waarnemen van verschijnselen.
Natuurwetenschappen en gedragswetenschappen.

Kenobject & ervaringsobject
 Kenobject: Specifieke object of verschijnsel dat wordt
bestudeerd.
 Kenobject van de wetenschap accountancy: Het beoordelen
van informatie, inrichten en functioneren van
informatiesystemen met als doel om een bepaalde mate van
zekerheid te geven.
 Ervaringsobject: Groep van verschijnselen die het onderwerp van
onderzoek is.
 Ervaringsobject van de wetenschap accountancy: Het geheel
van gebeurtenissen in en omtrent organisaties.




Wetenschappelijke manier van redeneren


/tmp/docs_732308357.docx

,  Deductie: Van algemeen geldende wetten redeneren naar een
specifiek geval.
 Premisse: Algemene uitspraken.
 Syllogisme: Een majorpremisse, een minorpremisse en een
conclusie tezamen.

 Inductie: Uit een of meerdere uitspraken wordt een algemene
uitspraak gedaan.
 Abductie: Uit een aantal uitspraken wordt een mogelijke
verklaring getrokken.

 Theoriegeladenheid van de waarneming: waarneming van
iemand wordt vaak bepaald door de theoretische
achtergrond/cultuur van die persoon.



Er worden drie verschillende hypothese onderscheiden
 Universele hypothese: Bewering heeft betrekking op alle
relevante objecten in een populatie.
 Existentiële hypothese: Bewering heeft betrekking op slechts een
of enkele objecten uit een populatie.
 Waarschijnlijkheidshypothese: Bewering heeft met behulp van
een kans percentage betrekking op deel populatie.

Toetsingsmethode hypothese
 Falsificatie: Hypothese wordt als waar aangenomen, totdat
tegendeel bewezen wordt.
 Verificatie: Object uit de bewering wordt aan nader onderzoek
onderworpen.
 Correspondentietoets: Onderzoek of er overeenstemming is
tussen hypothese en de werkelijkheid. Ook wordt er gekeken
naar de consistentie van de theorie/hypothese.

Theorieën
 Theorie: Een samenhangend geheel van hypothese.
 Consistentietoets: Een toetsingsmethode om een theorie te
toetsen. Beoordelen of er in de theorie geen onderling strijdige
beweringen worden gedaan.
Paradigma
 Paradigma: Verzameling algemeen aanvaarde en met elkaar
samenhangende uitgangspunten die typerend zijn voor een
bepaald wetenschapsgebied.




/tmp/docs_732308357.docx

,  Paradigma shift: Aanduiding van verandering in een bepaalde
wetenschap.

Modellen
 Iconisch model: Geven voorstelling van de werkelijkheid op
verkleinde of vergrote schaal. BV: een foto.
 Analoog model: Geven voorstelling van de werkelijkheid door de
eigenschappen op versimpelde wijze weer te geven. BV: een
grafiek.
 Symbolisch model: Werkelijkheid wordt weergegeven in de vorm
van symbolen. BV: wiskundig model/formule.

Scenario’s
 Scenario-analyse: What if? Wat gebeurt er met de uitkomst van
ons onderzoek als de werkelijkheid verandert?
 Afnemende abstractie: Model begint simpel, maar wordt steeds
ingewikkelder.
 Toenemende abstractie: Model begint complex, maar wordt
vereenvoudigd door het weglaten van elementen.
 Wisselende abstractie: Model wordt verschillende malen
doorberekend met steeds andere factoren.
 Ceteris paribus-clausule: Simulatie vindt plaats op een object,
waarbij andere objecten niet veranderen.

Agency costs
 Agency costs: Kosten die de principalen maken door agenten aan
te stellen.
 Bonding costs: Bestuurders dwingen dezelfde doelstelling na te
laten streven door bijvoorbeeld bonussen. Hier moeten kosten
voor worden gemaakt.
 Monitoring costs: Het uitoefenen van toezicht op de bestuurders.
Heeft kosten.
 Residual losses: Alle restkosten van het verliezen van de grip op
de bestuurders.



Services
 Assurance services: Het verschaffen van assurance.
 Related services: Het samenstellen van jaarrekeningen of andere
financiële overzichten.

…-Based
 Rule based: gedetailleerde wettelijke bepalingen en regels.


/tmp/docs_732308357.docx