OEFENVRAGEN
Probleem 1
1. Wat is geen kenmerk voor een constructivistische leeromgeving?
A. Constructiemodel
B. Gericht op het leerproces
C. Interactie en samenwerking
D. Leraar gericht
2. Welke instructiemethode omschrijft de volgende tekst?
“leerlingen krijgen een vraag /stellen een vraag op met een open einde en zoeken naar een
antwoord/verklaring. De verklaringen worden geëvalueerd en de eigen conclusies worden
gecommuniceerd en verduidelijkt. Problemen oplossen en communiceren zijn belangrijke
activiteiten. De rol van de docent is vooral die van een facilitator van het onderzoeksproces.”
A. Onderzoekend leren (IBL)
B. Probleemgestuurd onderwijs (PBL)
C. Projectmatig leren (PjBL)
D. Casus-gebaseerd leren (CBL)
3. Wat is geen principe van het nieuwe leren?
A. Constructieve activiteit
B. Gesitueerde activiteit
C. Sociale activiteit
D. Competitieve activiteit
Probleem 2
4. Waarvan is het uit elkaar gaan in break-out rooms tijdens een college een voorbeeld van?
A. Formeel coöperatief leren
B. Informele coöperatieve setting
C. Coöperatieve basisgroep setting
D. Coöperatieve heterogene setting
5. Van welk perspectief is de onderstaande tekst de omschrijving?
, “Gebruik van beloning om positieve afhankelijkheid tussen groepsleden te bereiken.”
A. Sociaal cognitief perspectief
B. Cognitieve ontwikkelingsperspectief
C. Sociocultureel perspectief
D. Sociaal motivationeel perspectief
6. Wat is volgens het artikel van Hattie (2009)de beste onderwijsvorm?
A. Coöperatief > competitief > individualistisch
B. Competitief > individualistisch > coöperatief
C. Individualistisch > coöperatief > competitief
D. Coöperatief > individualistisch > competitief
Probleem 3
7. Wat zijn de drie elementen van begrijpend lezen?
A. School, leerling en leerkracht
B. Motivatie, doorzettingsvermogen en prestaties
C. Lezer, tekst en activiteit
D. Persoon, taak, en strategie
8. Wat is (zijn) een essentieel element(en) voor het voeden en aanleren van begrijpend lezen
volgens Duke et al.?
A. Studenten betrekken in discussies
B. Leerlingen individueel laten werken
C. Klassikale instructie geven
D. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist
9. Waar zullen leerkrachten aandacht aan besteden die de opvatting hebben dat vaardigheid
gestuurde modellen het best zijn?
A. Leerkrachten zullen veel aandacht willen besteden aan de vaardigheden en
bekwaamheden die nodig zijn om letters en woorden accuraat en automatisch te
herkennen.
B. Leerkrachten zien alleen begrip als het enige doel van lezen en benadrukken
betekenisgeving in hun instructieactiviteiten.
C. Leerkrachten die binnen dit theoretische paradigma werken, zullen hun leerlingen teksten
laten lezen die ze willen lezen, voor zelfgekozen doeleinden.
D. Leerkrachten helpen hun leerlingen controle te krijgen over verschillende delen van het
proces terwijl ze hele teksten lezen.
Probleem 4