Stoffen herkennen:
Materie is alles om je heen, het bestaat uit stoffen en heeft massa. Zuivere stoffen zijn niet te scheiden
en zijn één stof. Mengsels bestaan uit verschillende stoffen door elkaar heen, deze zijn wel te
scheiden. Je kunt stoffen herkennen door bepaalde stofeigenschappen zoals: de kleur, het kookpunt,
de dichtheid en de smaak. Niet alle eigenschappen van een voorwerp kun je gebruiken om de stof
waarvan het is gemaakt te herkennen.
Dichtheid:
De dichtheid geeft aan wat de massa van 1 cm³ van een stof is. De eenheid van dichtheid is g/cm³.
Omdat de dichtheid een stofeigenschap is, kun je een stof herkennen door de dichtheid te bepalen. Je
bepaalt eerst de massa met een weegschaal. Daarna bepaal je het volume met de
onderdompelmethode. Met de massa en het volume kun je de dichtheid berekenen.
Stoffen en
veiligheid:
Een
veiligheidspictogram is een schematische tekening waaraan je kunt zien
waar je op moet letten als je met die stof werkt.
De betekenis van deze pictogrammen is:
Schadelijk. Wanneer je deze stof inademt of in je ogen krijgt of op je handen krijgt, doet het
zeer en dat kan schadelijk zijn.
Corrosief. Deze stof tast materialen aan, zoals metalen en je huid.
Milieugevaarlijk. Deze stof mag niet in het grondwater komen en je mag hem dus niet in de
gootsteen gooien.
Giftig. Deze stof is schadelijk voor je gezondheid.
Ontvlambaar. Deze stof kan al bij een lage temperatuur vlam vatten.
Schoonmaakmiddelen kunnen ook gevaar opleveren. Je moet ze niet mengen, omdat er vaak chloor
in zit. Als je dat mengt met een zuur, krijg je giftig chloorgas.
Giftige stoffen en dosis:
, De hoeveelheid die je van een stof binnenkrijgt, heet de dosis. Bij een te kleine dosis werken
medicijnen niet goed en bij een te grote dosis kunnen medicijnen schadelijk voor je lichaam zijn. Je
noemt een stof giftig wanneer een kleine dosis al schadelijk is.
Afval hergebruiken:
Sommige soorten afval zijn schadelijk voor het milieu. Niet al het afval is schadelijk. Veel afval kun je
hergebruiken of recyclen. Recyclen is uit afval weer nieuwe producten maken. Om afval geschikt te
maken voor recyclen is het belangrijk het afval te scheiden. Afval dat je niet gescheiden inzamelt,
noem je restafval.
Fasen en overgangen
Stoffen kunnen voorkomen in drie verschillende fasen: de vaste fase, de vloeibare fase en de gasfase.
Een ander woord voor fase is toestand.
Een stof in de vaste fase heeft een eigen vorm en een eigen volume, die niet veranderen.
Een stof in de vloeibare fase heeft geen eigen vorm, maar wel een eigen volume, dus de vorm
verandert wel en het volume niet.
Een stof in de gasvormige fase heeft geen eigen vorm en ook geen eigen volume, hierbij
veranderen de vorm en de volume.
Faseovergangen:
Wanneer een stof van de ene fase overgaat naar de andere fase noem je dat een faseovergang. Er
zijn zes verschillende faseovergangen.
Smelten: een vaste stof wordt vloeibaar.
Stollen: een vloeibare stof wordt vast.
Verdampen: een vloeibare stof wordt gasvormig.
Condenseren: een gasvormige stof wordt vloeibaar.
Rijpen: een gasvormige stof wordt vast.
Sublimeren: een vaste stof wordt gasvormig.
Kookpunt en smeltpunt:
De temperatuur waarbij een stof van de vaste fase naar de vloeibare fase
gaat, heet het smeltpunt. De temperatuur waarbij een stof van de vloeibare
fase naar de gasfase gaat, heet het kookpunt. Bij andere temperaturen kan
water ook verdampen, alleen bij het kookpunt zie je dampbellen opstijgen. Bij
koken verdampt het water niet alleen aan de oppervlakte, maar ook in de
vloeistof. het smeltpunt van ijs noem je 0 °C en het kookpunt van water 100 °C.
Als een stof vast is, is de temperatuur ervan beneden het
smeltpunt.
Materie is alles om je heen, het bestaat uit stoffen en heeft massa. Zuivere stoffen zijn niet te scheiden
en zijn één stof. Mengsels bestaan uit verschillende stoffen door elkaar heen, deze zijn wel te
scheiden. Je kunt stoffen herkennen door bepaalde stofeigenschappen zoals: de kleur, het kookpunt,
de dichtheid en de smaak. Niet alle eigenschappen van een voorwerp kun je gebruiken om de stof
waarvan het is gemaakt te herkennen.
Dichtheid:
De dichtheid geeft aan wat de massa van 1 cm³ van een stof is. De eenheid van dichtheid is g/cm³.
Omdat de dichtheid een stofeigenschap is, kun je een stof herkennen door de dichtheid te bepalen. Je
bepaalt eerst de massa met een weegschaal. Daarna bepaal je het volume met de
onderdompelmethode. Met de massa en het volume kun je de dichtheid berekenen.
Stoffen en
veiligheid:
Een
veiligheidspictogram is een schematische tekening waaraan je kunt zien
waar je op moet letten als je met die stof werkt.
De betekenis van deze pictogrammen is:
Schadelijk. Wanneer je deze stof inademt of in je ogen krijgt of op je handen krijgt, doet het
zeer en dat kan schadelijk zijn.
Corrosief. Deze stof tast materialen aan, zoals metalen en je huid.
Milieugevaarlijk. Deze stof mag niet in het grondwater komen en je mag hem dus niet in de
gootsteen gooien.
Giftig. Deze stof is schadelijk voor je gezondheid.
Ontvlambaar. Deze stof kan al bij een lage temperatuur vlam vatten.
Schoonmaakmiddelen kunnen ook gevaar opleveren. Je moet ze niet mengen, omdat er vaak chloor
in zit. Als je dat mengt met een zuur, krijg je giftig chloorgas.
Giftige stoffen en dosis:
, De hoeveelheid die je van een stof binnenkrijgt, heet de dosis. Bij een te kleine dosis werken
medicijnen niet goed en bij een te grote dosis kunnen medicijnen schadelijk voor je lichaam zijn. Je
noemt een stof giftig wanneer een kleine dosis al schadelijk is.
Afval hergebruiken:
Sommige soorten afval zijn schadelijk voor het milieu. Niet al het afval is schadelijk. Veel afval kun je
hergebruiken of recyclen. Recyclen is uit afval weer nieuwe producten maken. Om afval geschikt te
maken voor recyclen is het belangrijk het afval te scheiden. Afval dat je niet gescheiden inzamelt,
noem je restafval.
Fasen en overgangen
Stoffen kunnen voorkomen in drie verschillende fasen: de vaste fase, de vloeibare fase en de gasfase.
Een ander woord voor fase is toestand.
Een stof in de vaste fase heeft een eigen vorm en een eigen volume, die niet veranderen.
Een stof in de vloeibare fase heeft geen eigen vorm, maar wel een eigen volume, dus de vorm
verandert wel en het volume niet.
Een stof in de gasvormige fase heeft geen eigen vorm en ook geen eigen volume, hierbij
veranderen de vorm en de volume.
Faseovergangen:
Wanneer een stof van de ene fase overgaat naar de andere fase noem je dat een faseovergang. Er
zijn zes verschillende faseovergangen.
Smelten: een vaste stof wordt vloeibaar.
Stollen: een vloeibare stof wordt vast.
Verdampen: een vloeibare stof wordt gasvormig.
Condenseren: een gasvormige stof wordt vloeibaar.
Rijpen: een gasvormige stof wordt vast.
Sublimeren: een vaste stof wordt gasvormig.
Kookpunt en smeltpunt:
De temperatuur waarbij een stof van de vaste fase naar de vloeibare fase
gaat, heet het smeltpunt. De temperatuur waarbij een stof van de vloeibare
fase naar de gasfase gaat, heet het kookpunt. Bij andere temperaturen kan
water ook verdampen, alleen bij het kookpunt zie je dampbellen opstijgen. Bij
koken verdampt het water niet alleen aan de oppervlakte, maar ook in de
vloeistof. het smeltpunt van ijs noem je 0 °C en het kookpunt van water 100 °C.
Als een stof vast is, is de temperatuur ervan beneden het
smeltpunt.