Waarom?
- Kennis van normale ontwikkeling: om te weten wanneer gedrag “fout” gaat, moet je eerst
inzicht krijgen in de normale ontwikkeling van gedrag , maar het ‘normale’ kind bestaat niet.
- belang van diversiteit en inclusie: diversiteit is de norm geworden in de samenleving
- werken in de zone van naaste ontwikkeling (Vygotsky)
- welbevinden en betrokkenheid: welbevinden: kind voelt zich gelukkig. Betrokkenheid: kind
gaat volledig op in een taak/ activiteit, diepgaand leren.
Hoog welbevinden + betrokkenheid → optimale ontwikkeling
Wat is ontwikkelingspsychologie?
Ontwikkelingspsychologie = bestudeert de psychologische veranderingen bij toenemende leeftijd
van conceptie naar volwassenheid (groei, verandering, stabiliteit)
1
, 1) Continu – discontinu:
Continue verandering: iemand verandert constant en geleidelijk
- verandering is kwantitatief (lengtegroei, hersencapaciteit)
- dezelfde aard
- ontwikkelen: steeds verder evolueren van reeds in gang gezette processen
Discontinue verandering: iemand evolueert in duidelijk te onderscheiden stappen
- verandering is kwalitatief (leren beheersen van sluitspieren)
- er treden fundamentele veranderingen
- ontwikkelen vindt plaats in aparte stappen. Elk stadium levert gedrag op dat kwalitatief anders is
dan gedrag in vorige stadia
→ beide soorten verandering staan naast elkaar
2) Kritieke- gevoelige periode:
Kritieke periode = periode in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis de (onomkeerbare)
grootste gevolgen heeft
Gevoelige periode = periode in de ontwikkeling waarin een persoon extra ontvankelijk / gevoelig is
voor bepaalde omgevingsfactoren. De gevolgen zijn niet noodzakelijk onomkeerbaar.
Plasticiteit = mate waarin ontwikkeld gedrag of fysieke structuur kan gewijzigd worden. Op vele
domeinen van de ontwikkeling kan de mens zich aanpassen, compenseren, inhalen.
3) Nature – nurture:
Nature: bepaald door erfelijkheid en biologische factoren
→ Maturatie: geleidelijke ontvouwing in het gedrag van genetische informatie
Nurture: bepaald door omgevingsinvloeden
Erfelijkheid/milieu bepaalt niet wat er ontwikkelt, maar dat er ontwikkeling kan plaatsvinden.
4) Levensloopbenadering – specifieke periodes:
Vroegere focus voornamelijk op kleutertijd en adolescentie. Actueel eerder een
levensloopperspectief omdat men in elke levensfase groeit en ontwikkelt.
Hoe bestudeert men ontwikkelingspsychologie?
1) Behavioristisch perspectief (gedragstheorie)
Externe stimuli bepalen gedrag. Als je stimuli kent, kan je gedrag voorspellen. Gedrag imiteren.
- klassieke conditionering: prikkel koppelen aan stimulus die leidt tot een reflex. Men leert op een
bepaalde manier te reageren op een neutrale stimulus, die normaal dat soort respons niet zou
uitlokken.
→ hond van Pavlov (Pavlov)
- sociaal-cognitieve leertheorie: waarnemen van gedrag van anderen en dit imiteren op later tijdstip.
Vier processen:
- gedrag waarnemen (bewust aandacht voor hebben)
- gedrag herinneren
- gedrag kunnen reproduceren
- gemotiveerd zijn om het gedrag uit te voeren
→ pop slagen (Bandura), televisiegeweld
2