Begrippen boek systeem aarde
Aardbeving (~1)
Trilling van de aarde als gevolg van het plotseling verschuiven van stukken van de aardkorst
of van de eronder liggende mantel.
Aardverschuiving (~2)
Voorbeeld van een massabeweging waarbij grote hoeveelheden grond plotseling in beweging
komen en van een helling af glijden.
Actor (~4)
Groep mensen die een rol spelen op een beleidsterrein.
Actualiteitsbeginsel (~1)
Het principe dat ervan uitgaat dat natuurwetten in het verleden en het heden dezelfde zijn.
aride zone (~3)
Zone met droge klimaten.
atmosferische luchtcirculatie (~3)
De verplaatsing van lucht in de atmosfeer (grote windsystemen).
Basalt (~1)
Stollingsgesteente dat ontstaat door snelle afkoeling van lava bij een vulkaanuitbarsting.
Bodemerosie (~3)
Het door erosie verdwijnen van het voor planten belangrijke deel van de verweringslaag.
boreale zone (~3)
Overgangsgebied tussen de gematigde en de polaire zone op de continenten, dus op het
noordelijk halfrond.
Breukgebergte (~1)
Gebergte dat ontstaat in een gebied met een sterke breukactiviteit.
Caldeira (~1)
Een zeer grote vulkaankrater die is ontstaan door het instorten van het dak van een
leeggelopen magmakamer.
chemische verwering (~2)
Het uiteenvallen van gesteente waarbij de scheikundige samenstelling verandert.
, Convectiestroom (~1)
Stroming van vloeibaar en plastisch gesteente die in de mantel opwelt, onder de lithosfeer
afkoelt, zijdelings wegstroomt en uiteindelijk weer daalt.
convergente plaatgrens (~1)
Gebied waar twee tektonische platen bij elkaar komen en botsen.
Deltakust (~2)
Kust die ontstaat wanneer aan de monding van een sterk vertakte rivier meer materiaal wordt
afgezet dan dat de zee afvoert.
Diepzeetrog (~1)
Langgerekte, diepe kloof langs de rand van duikende oceanische platen.
divergente plaatgrens (~1)
Gebied waar twee tektonische platen van elkaar af bewegen.
Drainage (~3)
Verlaging van de grondwaterstand door het aanleggen van greppels en afvoerbuizen in de
grond.
duurzaam landgebruik (~3)
Natuurlijke hulpbronnen zodanig gebruiken dat men tegemoetkomt aan de behoeften van de
huidige generatie, zonder die van de toekomstige generaties gevaar te laten lopen.
effusieve uitbarsting (~1)
Rustige vulkaanuitbarsting.
Erosie (~2)
Uitschurende werking van met puin beladen water, ijs en wind.
Eruptie (~1)
Vulkaanuitbarsting.
explosieve uitbarsting (~1)
Heftige vulkaanuitbarsting van taaie lava, vulkaanbommen en as.
gematigde zone (~3)
Gordel tussen de subtropische en de boreale zone (tussen de 30 en de 55° N.B. en Z.B.).
Geofactoren (~3)
Factoren die door hun onderlinge relaties landschapszones vormen. De belangrijkste zijn het
klimaat, de gesteenten, het reliëf en de mens.
Aardbeving (~1)
Trilling van de aarde als gevolg van het plotseling verschuiven van stukken van de aardkorst
of van de eronder liggende mantel.
Aardverschuiving (~2)
Voorbeeld van een massabeweging waarbij grote hoeveelheden grond plotseling in beweging
komen en van een helling af glijden.
Actor (~4)
Groep mensen die een rol spelen op een beleidsterrein.
Actualiteitsbeginsel (~1)
Het principe dat ervan uitgaat dat natuurwetten in het verleden en het heden dezelfde zijn.
aride zone (~3)
Zone met droge klimaten.
atmosferische luchtcirculatie (~3)
De verplaatsing van lucht in de atmosfeer (grote windsystemen).
Basalt (~1)
Stollingsgesteente dat ontstaat door snelle afkoeling van lava bij een vulkaanuitbarsting.
Bodemerosie (~3)
Het door erosie verdwijnen van het voor planten belangrijke deel van de verweringslaag.
boreale zone (~3)
Overgangsgebied tussen de gematigde en de polaire zone op de continenten, dus op het
noordelijk halfrond.
Breukgebergte (~1)
Gebergte dat ontstaat in een gebied met een sterke breukactiviteit.
Caldeira (~1)
Een zeer grote vulkaankrater die is ontstaan door het instorten van het dak van een
leeggelopen magmakamer.
chemische verwering (~2)
Het uiteenvallen van gesteente waarbij de scheikundige samenstelling verandert.
, Convectiestroom (~1)
Stroming van vloeibaar en plastisch gesteente die in de mantel opwelt, onder de lithosfeer
afkoelt, zijdelings wegstroomt en uiteindelijk weer daalt.
convergente plaatgrens (~1)
Gebied waar twee tektonische platen bij elkaar komen en botsen.
Deltakust (~2)
Kust die ontstaat wanneer aan de monding van een sterk vertakte rivier meer materiaal wordt
afgezet dan dat de zee afvoert.
Diepzeetrog (~1)
Langgerekte, diepe kloof langs de rand van duikende oceanische platen.
divergente plaatgrens (~1)
Gebied waar twee tektonische platen van elkaar af bewegen.
Drainage (~3)
Verlaging van de grondwaterstand door het aanleggen van greppels en afvoerbuizen in de
grond.
duurzaam landgebruik (~3)
Natuurlijke hulpbronnen zodanig gebruiken dat men tegemoetkomt aan de behoeften van de
huidige generatie, zonder die van de toekomstige generaties gevaar te laten lopen.
effusieve uitbarsting (~1)
Rustige vulkaanuitbarsting.
Erosie (~2)
Uitschurende werking van met puin beladen water, ijs en wind.
Eruptie (~1)
Vulkaanuitbarsting.
explosieve uitbarsting (~1)
Heftige vulkaanuitbarsting van taaie lava, vulkaanbommen en as.
gematigde zone (~3)
Gordel tussen de subtropische en de boreale zone (tussen de 30 en de 55° N.B. en Z.B.).
Geofactoren (~3)
Factoren die door hun onderlinge relaties landschapszones vormen. De belangrijkste zijn het
klimaat, de gesteenten, het reliëf en de mens.