§ 1 Absolutisme
Casus
1 Geldgebrek bij de Franse koning door oorlogvoering met Spanje. Om het gat in de
schatkist te dichten waren Anna en Mazarin genoodzaakt de voorrechten van de
adel aan te tasten en de belastingdruk op handelaren en winkeliers op te voeren.
2 a Die machtspositie was niet sterk: om ambten te verkopen had de koning
toestemming nodig van het parlement van Parijs. In feite kon het parlement van
Parijs allerlei besluiten van de koning blokkeren.
b Frankrijk had zich in de middeleeuwen ontwikkeld tot een gecentraliseerde staat.
De koning was een belangrijke machtsfactor geworden die de privileges van de adel
bedreigde. In het Duitse Rijk had deze ontwikkeling zich niet voorgedaan en was (na
de investituurstrijd) de positie van de adel veel sterker. Er was wel een keizer, maar
die had betrekkelijk weinig macht. Daartegen hoefde de adel niet in opstand te
komen.’
c Lodewijk XIV wilde later dat de koning alle macht zou hebben en dat zijn
onderdanen hem volledig zouden gehoorzamen, dus is het waarschijnlijk meer dan
een anekdote: deze jeugdervaring is hem vermoedelijk bijgebleven als een
vernederende periode.
Basistekst 1
3 De Staten-Generaal, waarin de adel een belangrijke stem had, werd niet meer
bijeengeroepen; Richelieu, Mazarin en Lodewijk XIV stelden in plaats van edelen
ambtenaren aan en vaardigden wetten uit zonder de adel te raadplegen.
4 In bestuurlijk opzicht: hij stelde ambtenaren aan, beknotte de bevoegdheden van
inspraakorganen, negeerde de Staten-Generaal en vaardigde zelf wetten uit.
In militair opzicht: hij creëerde een staand leger van beroepssoldaten, dat werd
geleid door bekwame professionals, in plaats van door mensen uit de adel die een
hoge rang hadden gekocht.
In economisch opzicht: hij probeerde meer inkomsten te creëren door de export te
verhogen en de import te beperken (mercantilisme), vanuit de gedachte dat er een
vaste hoeveelheid rijkdom was.
5 Omdat de koning plaatsvervanger was van God op aarde, mocht hij ook beslissen
over geloofszaken. Verder hielp de katholieke geestelijkheid hem bij de uitvoering
van zijn beleid en had hij er dus belang bij dat alle mensen katholiek zouden zijn.
Ook kun je zeggen dat het droit divin niet bij het protestantisme past: daarin zijn de
mensen zelf verantwoordelijk. Het protestantisme vormde zo een bedreiging voor
de positie van de vorst.
, Basistekst 2
6 In Frankrijk wordt de macht van de adel steeds verder aan banden gelegd.
In Rusland werd de macht van de adel beperkt en trok de tsaar alle macht naar zich
toe.
In Frankrijk en Rusland werd de macht die aan de adel onttrokken werd in handen
gelegd van centraal geleide organen.
In Pruisen werd de adel succesvol ingeschakeld bij het realiseren van een centrale
staat. De heer/vorst wist de adel aan zich te binden door het geven van privileges.
In de Republiek was er geen sterke of afhankelijke adel, maar wel een sterke
burgerij. Daardoor bleef de macht van de stadhouders beperkt.
In Engeland werd de positie van de burgerij en lage adel steeds sterker. Zij
vergrootten de macht van het parlement. De hoge adel daarentegen steunde de
vorst.
7 Rusland. De situatie hier lijkt het meest op die in Frankrijk, omdat in beide landen
de macht van de adel wordt beperkt en gecentraliseerd en omdat er in beide landen
sprake is van centralisatie van het geloof.
8 De belangrijke positie van de burgerij in de samenleving.
9 a Volgens Hobbes was absolute macht noodzakelijk, omdat er anders chaos zou
uitbreken en mensen elkaar te gronde zouden richten.
b De soeverein is afgebeeld met de hele bevolking in zijn lichaam. Hij is gecreëerd
(door een contract) door allen en torent nu hoog boven iedereen uit met de tekens
van de wereldlijke (zwaard) en geestelijke (staf) macht.
c Volgens Hobbes geven mensen hun natuurrecht uit handen en beslist de soeverein
vanaf dat moment wat goed voor hen is. Omdat mensen dit recht vrijwillig uit
handen geven, moeten ze de vorst daarna gehoorzamen. Volgens Locke ligt de
soevereiniteit uiteindelijk bij de gemeenschap. Als de regering haar macht misbruikt,
heeft de gemeenschap het recht om zich daartegen te verzetten. Hobbes gaat uit van
een absolute macht; Locke niet.
d De overeenkomst is dat beiden een absoluut gezag bepleiten, maar Bossuet komt
hiertoe vanuit Bijbelse argumenten en Hobbes vanuit het idee van een vrijwillig
contract.
10 a In de tijd dat het parlement en de vorst om de macht streden, werd het werk van
Locke als staatsgevaarlijk beschouwd door de aanhangers van de koning. Locke
legde uiteindelijk de soevereiniteit bij het volk en niet bij de vorst.
b De waardering voor zijn opvattingen veranderde toen met de Glorious Revolution
de strijd tussen parlement en vorst definitief ten gunste van de eerste was beslecht.