Een zout bestaat uit: positieve en negatieve ionen
- Het positieve ion is meestal een metaal-ion
- Het negatieve ion is meestal een niet-metaal-ion of samengesteld ion
Moleculaire stoffen: geleiden zowel vast als in oplossing GEEN stroom.
- Zouten kunnen in hun opgeloste vorm WEL stroom geleiden, dus zijn geen
moleculaire stoffen.
Zouten die goed oplosbaar zijn in water: nitraat (NO3-), ammonium (NH4+), kalium (K+) &
natrium (Na+).
Wanneer je 2 zoutoplossingen mengt kunnen er 2 dingen gebeuren:
1. Ze blijven doorzichtig en mengen goed (geen neerslag)
2. Er ontstaat neerslag (= troebel, suspensie)
o Ontstaat wanneer 2 zouten samen niet goed oplossen (s)
Uitwerken van opdracht dat zouten bij elkaar komen:
1. Schrijf de formules op van de zouten
2. Vul de volgende tabel in:
- Zout 1 Zout 2
+
Zout 1 g/s g/s
Zout 2 g/s g/s
3. Vul de reactievergelijking in
Voor Reactie Na
In de reactie schrijf je alleen de stoffen op die met
elkaar reageren!! Denk hierbij aan het aantal + en -
LET OP dat je ook de staat van de stoffen invult (aq = opgelost in water ; s = vast etc.).
Ionen die niet meedoen in de reactie heten ook wel tribune-ionen
1
, Samenvatting Hoofdstuk 6 – zuren en basen
Soort oplossing: pH voorbeeld:
Zure oplossing <7 citroensap
Basische oplossing >7 toiletzeep, ammonia
Neutrale oplossing =7 water
Indicatoren kunnen aangeven of iets een zuur of base is.
Een zuur: kan H+ afstaan (dus bevat een H+)
Een base: kan H+ opnemen (heeft vaak O2- of OH- om die H+ op te kunnen nemen)
Etsen: bewust zuren een onedel metaal laten aantasten (omdat je de vorm wilt veranderen).
Eigenschappen zuuroplossingen:
- Bevatten H+ ionen
- Hebben een pH-waarde onder de 7
- Smaken zuur
- Geleiden elektrische stroom !!
- Kunnen worden geëlektrolyseerd. Daarbij ontstaat H2-gas aan de negatieve elektrode
- Reageren sterk met onedele metalen.
Eigenschappen van basische oplossingen:
- Bevatten stoffen of deeltjes die H+ binden
- Hebben een pH-waarde boven de 7
- Smaken zeepachtig. Wil je de pH van een basische oplossing onderzoeken, dan is het
veiliger om indicatoren te gebruiken.
- Geleiden elektrische stroom.
- Reageren met vet.
o (zeep gebruik je ook om het vet uit een pan te kunnen krijgen)
- Reageren met zuren.
Uitwerken van opdracht zuur-base reactie
1. Schrijf de formules op van de zuren en basen en welke een zuur en welke een base is.
2. Vul de reactievergelijking in
Voor Reactie Na
In de reactie schrijf je alleen de stoffen op die met
elkaar reageren!!
Dit zijn dus de H+-jes met bijv. O2-/OH- .
Wanneer een stof niet goed oplost in water (zoals
alle combinaties met oxiden), dan schrijf je deze
hele stof nog hier op!
LET OP dat je ook de staat van de stoffen invult (aq = opgelost in water ; s = vast etc.).
2
, Zure regen: bevat zwavelzuur (H2SO4 (l)) en salpeterzuur (HNO3 (l)). De veroorzakers van de
zure regen zijn zwaveldioxide (SO2 (g)), stikstofoxiden (NOx (g)) en ammoniak (NH3).
Gebouwen en beelden die kalksteen (= calciumcarbonaat = CaCO3) bevatten kunnen door de
zure regen aangetast worden.
Titreren: doe je om te bepalen hoeveel er van een stof (zuur of base) aanwezig is.
Bijv.: bij een zuur voeg je een indicator toe. Dan titreer je er een base bij. Op een gegeven
moment veranderd de kleur van de indicator (en dus ook de pH). Met de hoeveelheid base
die je hebt toegevoegd kan je berekenen hoeveel zuur de oplossing bevatte.
Stel je krijgt hier een vraag over. Schrijf dan in ieder geval de reactievergelijking op met de
zuur-base reactie! Misschien lukt het nog om (een deel van) de berekening in een
verhoudingstabel op te schrijven? Sla dit deel anders over.
3