Wiskunde hoofdstuk 5
Paragraaf 1 ‘Data presenteren’
Dataset; verzameling van de gegevens van één of meer statistische variabelen.
Ruwe data; data die niet zijn bewerkt.
In een dataset zitten meerde variabelen, kwantitatieve (kun je mee rekenen) en kwalitatieve
(kun je niet mee rekenen) variabelen. Kwantitatieve variabelen kun je verdelen in;
Discrete variabelen; de variabelen kunnen niet alle waarden aan nemen.
Bijvoorbeeld; leeftijd, schoenmaat
Continue variabelen; de variabelen kunnen aannemen, maar wel tussen bepaalde
grenzen. Bijvoorbeeld; lengte, gewicht, tijd
Ruwe data kun je goed weergeven in een aantal mogelijkheden;
Frequentieverdeling is een frequentietabel
In een diagram; bijvoorbeeld een dotplot of een staafdiagram.
In klassen; in een klassenindeling kun je het gemiddelde alleen maar schatten.
Voorbeeld van een klassenindeling;
Klasse 170 - < 175
Klassenbreedte = 5 (175-170)
Klassenmidden = 172,5
Klassengrenzen = 170 en 175
Paragraaf 2 ‘Centrum en spreiding’
Centrummaten
Gemiddelde; alle waarden opgeteld en gedeeld door het aantal waarden.
Modus; de meest voorkomende waarde, bij een klassenindeling is dat de modale
klasse.
Mediaan; bij een oneven waarde is dat het middelste getal, bij een even waarde is
dat het gemiddelde van de middelste twee getallen.
Welke gegevens heb je nodig bij het maken van een boxplot;
Het minimum
Het maximum
De mediaan
Q1; mediaan van de eerste helft van de waarden
Q3; mediaan van de tweede helft van de waarden
Interkwartielafstand; de afstand tussen het eerste en het derde kwartiel.
Uitschieter; een waarde die 1,5 keer de interkwartielafstand onder het eerste kwartiel of
boven het derde kwartiel zit. Deze zie je alleen in een dot plot of een staafdiagram.
Als er een waarde verandert in de dataset, kunnen de centrum-en spreidingsmaten ook
veranderen.
1
Paragraaf 1 ‘Data presenteren’
Dataset; verzameling van de gegevens van één of meer statistische variabelen.
Ruwe data; data die niet zijn bewerkt.
In een dataset zitten meerde variabelen, kwantitatieve (kun je mee rekenen) en kwalitatieve
(kun je niet mee rekenen) variabelen. Kwantitatieve variabelen kun je verdelen in;
Discrete variabelen; de variabelen kunnen niet alle waarden aan nemen.
Bijvoorbeeld; leeftijd, schoenmaat
Continue variabelen; de variabelen kunnen aannemen, maar wel tussen bepaalde
grenzen. Bijvoorbeeld; lengte, gewicht, tijd
Ruwe data kun je goed weergeven in een aantal mogelijkheden;
Frequentieverdeling is een frequentietabel
In een diagram; bijvoorbeeld een dotplot of een staafdiagram.
In klassen; in een klassenindeling kun je het gemiddelde alleen maar schatten.
Voorbeeld van een klassenindeling;
Klasse 170 - < 175
Klassenbreedte = 5 (175-170)
Klassenmidden = 172,5
Klassengrenzen = 170 en 175
Paragraaf 2 ‘Centrum en spreiding’
Centrummaten
Gemiddelde; alle waarden opgeteld en gedeeld door het aantal waarden.
Modus; de meest voorkomende waarde, bij een klassenindeling is dat de modale
klasse.
Mediaan; bij een oneven waarde is dat het middelste getal, bij een even waarde is
dat het gemiddelde van de middelste twee getallen.
Welke gegevens heb je nodig bij het maken van een boxplot;
Het minimum
Het maximum
De mediaan
Q1; mediaan van de eerste helft van de waarden
Q3; mediaan van de tweede helft van de waarden
Interkwartielafstand; de afstand tussen het eerste en het derde kwartiel.
Uitschieter; een waarde die 1,5 keer de interkwartielafstand onder het eerste kwartiel of
boven het derde kwartiel zit. Deze zie je alleen in een dot plot of een staafdiagram.
Als er een waarde verandert in de dataset, kunnen de centrum-en spreidingsmaten ook
veranderen.
1