Methoden & Onderzoek 2:
Thema 1 - Inleiding in meetinstrumenten in kwantitatief onderzoek:
Inleiding:
De juistheid van om het even welk oorzakelijk verband moet steeds gecontroleerd worden op fouten,
dit door alternatieve verklaringen uit te sluiten.
Onderzoeksvraag – hypothese
Variabelen
o Verklarende (onafhankelijk)
o Uitkomst (afhankelijk)
Confounding
Bias
Confounding:
Alle belangrijke factoren die gerelateerd zijn aan de te onderzoeken risicofactor of blootstelling en
ook aan de uitkomst. Het kan het verband tussen blootstelling en uitkomst verzwakken of
versterken.
Effect modificerend:
Heeft invloed op hoe sterk het effect van de verklarende variabele is op de uitkomst van de variabele.
Bias:
Systematische vertekening van onderzoeksresultaten als gevolg van een fout in de meting van de te
onderzoeken parameters.
Soorten meetinstrumenten:
Telsysteem
Fysische – biologische parameters
Vragenlijsten
Observatie
Juistheid van meetinstrumenten:
,Betwrouwbaarheid:
Dit zijn waarnemingen, die onder dezelfde omstandigheden herhaald, dezelfde uitkomst geven.
Het garandeert niet de validiteit maar is wel een voorwaarde. Betrouwbaarheid moet dus voor
validiteit onderzocht worden.
Inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid:
Mate waarin de uitslagen van de metingen bij dezelfde P variëren als verschillende mensen tests
uitvoeren op deze P.
Intra-beoordelersbetrouwbaardheid:
Mate waarin de uitslagen van de metingen bij dezelfde P variëren als dezelfde persoon de tests
meermaals uitvoert.
Graad van betrouwbaarheid:
Kappa coëfficiënt: nominale of ordinale
Correlatie coëfficiënt: continue
De test-hertest betrouwbaarheid:
Heeft betrekking tot het stabiel blijven van meetresultaten over de tijd (veel bij vragenlijsten).
Hiermee wordt een corrolatie berekend tussen 2 verschillende testen. Dit wordt uitgedrukt in een
correlatie coëfficiënt. (Kappa kan ook, % van overeenkomst kan ook).
Deze waarden gaan van -1 tot +1.
De interne consistentie betrouwbaarheid:
,De mate waarin delen van een instrument onderling overeenstemmen.
Dit wordt veelal uitgedrukt in de Chronbach’s alfa coëfficiënt.
Validiteit:
De mate waarin wordt gemeten wat men daadwerkelijk wilde meten.
Hierin zijn 3 categorieën:
Inhoudsvaliditeit:
Representatief voor de te meten werkelijkheid, relevant en begrijpelijk
Criteriumvaliditeit
Of er een relatie bestaat tussen het te onderzoeken meetinstrument en een bepaalde norm,
een meting die kan gelden als referentie.
Construct/begripsvaliditeit:
Of het meetinstrument nauwkeurig het begrip meet.
, Boy-Lefèvre 2018:
Thema 1 - Inleiding in meetinstrumenten in kwantitatief onderzoek:
Inleiding:
De juistheid van om het even welk oorzakelijk verband moet steeds gecontroleerd worden op fouten,
dit door alternatieve verklaringen uit te sluiten.
Onderzoeksvraag – hypothese
Variabelen
o Verklarende (onafhankelijk)
o Uitkomst (afhankelijk)
Confounding
Bias
Confounding:
Alle belangrijke factoren die gerelateerd zijn aan de te onderzoeken risicofactor of blootstelling en
ook aan de uitkomst. Het kan het verband tussen blootstelling en uitkomst verzwakken of
versterken.
Effect modificerend:
Heeft invloed op hoe sterk het effect van de verklarende variabele is op de uitkomst van de variabele.
Bias:
Systematische vertekening van onderzoeksresultaten als gevolg van een fout in de meting van de te
onderzoeken parameters.
Soorten meetinstrumenten:
Telsysteem
Fysische – biologische parameters
Vragenlijsten
Observatie
Juistheid van meetinstrumenten:
,Betwrouwbaarheid:
Dit zijn waarnemingen, die onder dezelfde omstandigheden herhaald, dezelfde uitkomst geven.
Het garandeert niet de validiteit maar is wel een voorwaarde. Betrouwbaarheid moet dus voor
validiteit onderzocht worden.
Inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid:
Mate waarin de uitslagen van de metingen bij dezelfde P variëren als verschillende mensen tests
uitvoeren op deze P.
Intra-beoordelersbetrouwbaardheid:
Mate waarin de uitslagen van de metingen bij dezelfde P variëren als dezelfde persoon de tests
meermaals uitvoert.
Graad van betrouwbaarheid:
Kappa coëfficiënt: nominale of ordinale
Correlatie coëfficiënt: continue
De test-hertest betrouwbaarheid:
Heeft betrekking tot het stabiel blijven van meetresultaten over de tijd (veel bij vragenlijsten).
Hiermee wordt een corrolatie berekend tussen 2 verschillende testen. Dit wordt uitgedrukt in een
correlatie coëfficiënt. (Kappa kan ook, % van overeenkomst kan ook).
Deze waarden gaan van -1 tot +1.
De interne consistentie betrouwbaarheid:
,De mate waarin delen van een instrument onderling overeenstemmen.
Dit wordt veelal uitgedrukt in de Chronbach’s alfa coëfficiënt.
Validiteit:
De mate waarin wordt gemeten wat men daadwerkelijk wilde meten.
Hierin zijn 3 categorieën:
Inhoudsvaliditeit:
Representatief voor de te meten werkelijkheid, relevant en begrijpelijk
Criteriumvaliditeit
Of er een relatie bestaat tussen het te onderzoeken meetinstrument en een bepaalde norm,
een meting die kan gelden als referentie.
Construct/begripsvaliditeit:
Of het meetinstrument nauwkeurig het begrip meet.
, Boy-Lefèvre 2018: