De diagnostische cyclus:
In de praktijk start het diagnostisch proces nadat de cliënt zich rechtstreeks of via een
verwijzer heeft aangemeld met één of meerdere hulpvragen. Echter is de formulering van de
hulpvragen op dat moment nog niet duidelijk of compleet. Ook hoeft niet elke hulpvraag te
leiden tot verder diagnostisch handelen, oftewel niet elke hulpvraag is een diagnostische
hulpvraag.
Hulpvraag (Cliënt) Type diagnostische hulpvraag (Diagnosticus) Type vraagstelling
(Cliënt & Diagnosticus) - Type onderzoek (Diagnosticus).
Type vraagstelling Type onderzoek Soort hulpvraag Code
Verheldering Verhelderend Hoe moet ik verwoorden wat ik t.o.v. VHD
het kind ervaar?
Onderkenning Onderkennend Wat is er met dit kind aan de hand? ODK
Verklaring Verklarend Waarom is dit met dit kind aan de VKR
hand?
Indicatie Indicerend Hoe kan dit kind het best geholpen IDC
worden?
De diagnostische hulpvraag van de cliënt is vaak complex. In veel gevallen is er niet één
hulpvraag. Daardoor kan er ook elke combinatie van twee of meerdere type vraagstellingen
voorkomen. Als er sprake is van één diagnostische hulpvraag, dan volgt een diagnostisch
onderzoek van één type. Bij een combinatie van diagnostische hulpvragen volgt een
combinatie van onderzoekstypen. Als er combinaties van hulpvragen voorkomen, dan is er
nooit sprake van willekeurige volgorde van de typen onderzoek, maar van een intrinsiek
noodzakelijke volgorde. Dit wordt het diagnostisch scenario genoemd.
Diagnostische scenario’s:
Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3
VHD VHD ODK VHD ODK VKR VHD ODK VKR IDC
VHD VKR VHD ODK IDC
VHD IDC VHD VKR IDC
1. Klachtanalyse (KA): Verhelderend onderzoek.
2. Probleemanalyse (PA): Onderkennend onderzoek.
3. Verklaringsanalyse (VA): Verklarend onderzoek.
4. Indicatieanalyse (IA): Indicerend onderzoek.
Diagnose:
Een onderkenning van een stoornis.
Bijvoorbeeld: Hier is sprake van ADHD.
Een verklaring voor het probleem of de stoornis.
Bijvoorbeeld: Haar internaliserende gedragsstoornis is een gevolg van een onveilige
hechting.
Klachtanalyse:
De klachten van de cliënt vormen de natuurlijke ingang tot het diagnostisch proces. De
klachten zijn uitspraken die aangeven dat de situatie of het gedrag van de cliënt, of gevolgen
daarvan, door de cliënt als negatief beleefd worden. De klachten weerspiegelen ervaringen
en belevingen. In de klachtanalyse verzamelt de diagnosticus de klachten en gaat hij na of
de verwoording ervan door de cliënt overeenkomt met wat er bedoeld wordt. Ook gaat de
diagnosticus aan de hand van deze klachten na welke diagnostische hulpvraag er bij de
, klachten past. De uitkomst van de klachtanalyse is een ordening van de klachten die door de
cliënt beschreven en herkend worden en waarop de hulpvragen betrekking hebben. De
verhelderende diagnose.
Probleemanalyse:
Problemen zijn situaties of gedragingen van de cliënt waarover de diagnosticus op
empirische of theoretische gronden kan aannemen dat er sprake is van een voor de cliënt
ongunstige toestand. De uitspraak van de diagnosticus kan betrekking hebben op
afzonderlijke situaties of gedragingen en groepen van gedragingen. In de probleemanalyse
legt de diagnosticus een verband tussen klachten en problemen, controleert hij deze
correspondentie, groepeert en benoemt hij de problemen en taxeert de ernst ervan. De
uitkomst van de probleemanalyse is een benoeming van een probleem (of problemen) in een
terminologie die door het forum van diagnostici onderschreven kan worden. De
onderkennende diagnose.
Verklaringsanalyse:
Verklaringen zijn getoetste uitspraken over condities, die afzonderlijk of in samenhang het
probleem hebben doen ontstaan of in stand houden. Verklarende uitspraken die nog niet
getoetst zijn, hebben de status van hypothesen. In de verklaringsanalyse genereert de
diagnosticus de hypothesen, leidt hij er empirisch toetsbare voorspellingen uit af, formuleert
en toetst deze en stelt een integratief beeld op. De uitkomst van de verklaringsanalyse is een
samenhangen beeld, waarin één of meerdere condities met een bepaalde mate van
waarschijnlijkheid als verklaring voor het probleem gelden. De verklarende diagnose.
Indicatieanalyse:
Indicaties zijn empirisch of theoretisch onderbouwde aanbevelingen voor één of meerdere
interventies. Interventies hoeven in de diagnostische cyclus nog niet gedetailleerd te worden
gespecificeerd en hebben het karakter van typen en vormen van (be)handelings- en
begeleidingsvoorstellen. In de indicatieanalyse formuleert de diagnosticus in overleg met de
cliënt een globaal interventiedoel, inventariseert hij de in aanmerking komende typen
interventie, bepaalt in overleg het nut van de mogelijke alternatieven, onderzoekt of de
indicatiecriteria voor de verschillende interventies van toepassing zijn, schat de kans van
slagen in en formuleert een uiteindelijke aanbeveling. De uitkomst van de indicatieanalyse is
een lijst van indicaties in de zin van aanbevelingen voor mogelijke interventies. De
indicerende diagnose.
Na de diagnostische cyclus wordt er een nieuwe empirische cyclus doorlopen, namelijk de
interventie-, behandelings- of therapiecyclus. De koppeling van de diagnostische cyclus
(DC) aan de therapiecyclus (TC) leidt tot een volledige klinische cyclus (KC) waarin de
diagnostische en de therapeutische cyclus de status hebben van deelcycli.
Therapiecyclus: planning (PL), uitvoering (UV) en beoordeling van het effect (BE).
Behandelingscyclus: verkennende behandelingsanalyse (VBA), voorspellen van reacties
(VR), toetsende behandeling (TB) en evaluatie ten opzichte van het globale doel (EGD).
Klinische cyclus:
In de klinische cyclus wordt de keuze voor interventie bepaald door informatie uit de
klachtanalyse, probleemanalyse, verklaringsanalyse en indicatieanalyse. Dit betekent dat de
kans van slagen van een bepaalde interventie afhankelijk is van de juistheid van de
diagnostische informatie. Vervolgens volgt een evaluatie van het interventie- of
behandelingseffect.
In de praktijk start het diagnostisch proces nadat de cliënt zich rechtstreeks of via een
verwijzer heeft aangemeld met één of meerdere hulpvragen. Echter is de formulering van de
hulpvragen op dat moment nog niet duidelijk of compleet. Ook hoeft niet elke hulpvraag te
leiden tot verder diagnostisch handelen, oftewel niet elke hulpvraag is een diagnostische
hulpvraag.
Hulpvraag (Cliënt) Type diagnostische hulpvraag (Diagnosticus) Type vraagstelling
(Cliënt & Diagnosticus) - Type onderzoek (Diagnosticus).
Type vraagstelling Type onderzoek Soort hulpvraag Code
Verheldering Verhelderend Hoe moet ik verwoorden wat ik t.o.v. VHD
het kind ervaar?
Onderkenning Onderkennend Wat is er met dit kind aan de hand? ODK
Verklaring Verklarend Waarom is dit met dit kind aan de VKR
hand?
Indicatie Indicerend Hoe kan dit kind het best geholpen IDC
worden?
De diagnostische hulpvraag van de cliënt is vaak complex. In veel gevallen is er niet één
hulpvraag. Daardoor kan er ook elke combinatie van twee of meerdere type vraagstellingen
voorkomen. Als er sprake is van één diagnostische hulpvraag, dan volgt een diagnostisch
onderzoek van één type. Bij een combinatie van diagnostische hulpvragen volgt een
combinatie van onderzoekstypen. Als er combinaties van hulpvragen voorkomen, dan is er
nooit sprake van willekeurige volgorde van de typen onderzoek, maar van een intrinsiek
noodzakelijke volgorde. Dit wordt het diagnostisch scenario genoemd.
Diagnostische scenario’s:
Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3
VHD VHD ODK VHD ODK VKR VHD ODK VKR IDC
VHD VKR VHD ODK IDC
VHD IDC VHD VKR IDC
1. Klachtanalyse (KA): Verhelderend onderzoek.
2. Probleemanalyse (PA): Onderkennend onderzoek.
3. Verklaringsanalyse (VA): Verklarend onderzoek.
4. Indicatieanalyse (IA): Indicerend onderzoek.
Diagnose:
Een onderkenning van een stoornis.
Bijvoorbeeld: Hier is sprake van ADHD.
Een verklaring voor het probleem of de stoornis.
Bijvoorbeeld: Haar internaliserende gedragsstoornis is een gevolg van een onveilige
hechting.
Klachtanalyse:
De klachten van de cliënt vormen de natuurlijke ingang tot het diagnostisch proces. De
klachten zijn uitspraken die aangeven dat de situatie of het gedrag van de cliënt, of gevolgen
daarvan, door de cliënt als negatief beleefd worden. De klachten weerspiegelen ervaringen
en belevingen. In de klachtanalyse verzamelt de diagnosticus de klachten en gaat hij na of
de verwoording ervan door de cliënt overeenkomt met wat er bedoeld wordt. Ook gaat de
diagnosticus aan de hand van deze klachten na welke diagnostische hulpvraag er bij de
, klachten past. De uitkomst van de klachtanalyse is een ordening van de klachten die door de
cliënt beschreven en herkend worden en waarop de hulpvragen betrekking hebben. De
verhelderende diagnose.
Probleemanalyse:
Problemen zijn situaties of gedragingen van de cliënt waarover de diagnosticus op
empirische of theoretische gronden kan aannemen dat er sprake is van een voor de cliënt
ongunstige toestand. De uitspraak van de diagnosticus kan betrekking hebben op
afzonderlijke situaties of gedragingen en groepen van gedragingen. In de probleemanalyse
legt de diagnosticus een verband tussen klachten en problemen, controleert hij deze
correspondentie, groepeert en benoemt hij de problemen en taxeert de ernst ervan. De
uitkomst van de probleemanalyse is een benoeming van een probleem (of problemen) in een
terminologie die door het forum van diagnostici onderschreven kan worden. De
onderkennende diagnose.
Verklaringsanalyse:
Verklaringen zijn getoetste uitspraken over condities, die afzonderlijk of in samenhang het
probleem hebben doen ontstaan of in stand houden. Verklarende uitspraken die nog niet
getoetst zijn, hebben de status van hypothesen. In de verklaringsanalyse genereert de
diagnosticus de hypothesen, leidt hij er empirisch toetsbare voorspellingen uit af, formuleert
en toetst deze en stelt een integratief beeld op. De uitkomst van de verklaringsanalyse is een
samenhangen beeld, waarin één of meerdere condities met een bepaalde mate van
waarschijnlijkheid als verklaring voor het probleem gelden. De verklarende diagnose.
Indicatieanalyse:
Indicaties zijn empirisch of theoretisch onderbouwde aanbevelingen voor één of meerdere
interventies. Interventies hoeven in de diagnostische cyclus nog niet gedetailleerd te worden
gespecificeerd en hebben het karakter van typen en vormen van (be)handelings- en
begeleidingsvoorstellen. In de indicatieanalyse formuleert de diagnosticus in overleg met de
cliënt een globaal interventiedoel, inventariseert hij de in aanmerking komende typen
interventie, bepaalt in overleg het nut van de mogelijke alternatieven, onderzoekt of de
indicatiecriteria voor de verschillende interventies van toepassing zijn, schat de kans van
slagen in en formuleert een uiteindelijke aanbeveling. De uitkomst van de indicatieanalyse is
een lijst van indicaties in de zin van aanbevelingen voor mogelijke interventies. De
indicerende diagnose.
Na de diagnostische cyclus wordt er een nieuwe empirische cyclus doorlopen, namelijk de
interventie-, behandelings- of therapiecyclus. De koppeling van de diagnostische cyclus
(DC) aan de therapiecyclus (TC) leidt tot een volledige klinische cyclus (KC) waarin de
diagnostische en de therapeutische cyclus de status hebben van deelcycli.
Therapiecyclus: planning (PL), uitvoering (UV) en beoordeling van het effect (BE).
Behandelingscyclus: verkennende behandelingsanalyse (VBA), voorspellen van reacties
(VR), toetsende behandeling (TB) en evaluatie ten opzichte van het globale doel (EGD).
Klinische cyclus:
In de klinische cyclus wordt de keuze voor interventie bepaald door informatie uit de
klachtanalyse, probleemanalyse, verklaringsanalyse en indicatieanalyse. Dit betekent dat de
kans van slagen van een bepaalde interventie afhankelijk is van de juistheid van de
diagnostische informatie. Vervolgens volgt een evaluatie van het interventie- of
behandelingseffect.