Blok 2.5 Psychometrics: an introduction colleges

Theory lecture chapter 3

Chapter 1: The importance of psychological measurement
 Learning goal 1: knowing the most important challenges of psychological measurement.

Dingen om te onderzoeken veranderen over de tijd heen. Als je 10 jaar geleden aan iemand vroeg
hoeveel geslachten er waren was het antwoord waarschijnlijk twee. Nu zijn er veel meer ‘’bekend’’
en ook erkend.

Het is lastig om concepten binnen sociale wetenschappen te meten omdat er heel veel niet zichtbare
dingen zijn. We kunnen ze wel objectief detecteren, maar fysiologisch vaststellen is heel moeilijk. Zo
wilde Freud zijn theorieën bevestigen met neurologie, maar dit is hem nooit gelukt. Binnen de sociale
wetenschappen zijn er wel veel theorieën om te proberen deze dingen te definiëren (bijv. een
theorie over depressie, welke soorten er zijn, welke elementen hieraan bijdragen, etc.). Hieruit
ontstaan vragenlijsten die bestaan uit die verschillende elementen, als poging om niet-zichtbare
dingen toch te meten.

Psychologische test: een systematische procedure voor het vergelijken van gedrag tussen twee of
meer mensen. Systematisch wil zeggen dat iedereen zoveel mogelijk dezelfde vragen moet krijgen in
zoveel mogelijk dezelfde context.
 Behavioral sample (allerlei soorten gedrag)
 Verzameld op een systematische manier (gestandaardiseerde condities)
 Vergelijken van gedrag (intra- of inter-individuele verschillen)

Psychometrie: de wetenschap die zich bezighoudt met het evalueren van de attributen van
psychologische tests.
 Types informatie (scores)
 Betrouwbaarheid  je meet steeds hetzelfde
 Validiteit  je meet wat je moet meten
 Iets kan wel betrouwbaar zijn maar niet valide, maar iets kan niet wel valide zijn en niet
betrouwbaar. Betrouwbaarheid is een voorwaarde voor validiteit.

Problemen met metingen
 Het identificeren en vangen van menselijke psychologische attributen in slechts één getal 
kun je bijv. intelligentie uitdrukken in slechts één getal? Is dit genoeg?
 Reactiviteit van de deelnemers  de objecten (mensen) die we meten reageren op het feit
dat ze gemeten worden; mensen kunnen hun gedrag aanpassen op basis van het feit dat ze
gemeten worden.
 Objectiviteit (verwachtingen en bias-effecten)  de eigen ideeën en verwachtingen van de
onderzoekers kunnen ervoor zorgen dat gedrag van de objecten anders wordt
geïnterpreteerd.
 Composite score  vragenlijsten, niet ieder item kan even goed zijn; bijv. in een vragenlijst
over depressie, moet je het item suïcidaliteit dan toevoegen of niet? Kun je alle items bij
elkaar voegen en daar een score uit trekken?
 Gevoeligheid van de score  zijn scores gevoelig genoeg om verschillen tussen mensen op te
merken? Als je alleen ‘’goed of fout’’ bijv. hebt kun je verschillen tussen scores niet echt
detecteren.
 Gebrek aan bewustheid van psychometrische informatie  veel mensen zijn zich niet
bewust van hoe lastig het is om te meten; bijv. zelf een test maken en niet goed checken of
deze betrouwbaar/valide is.

,Psychologische meting: een proces waarin een getallen toegewezen worden om kwantiteiten van
psychologische attributen te representeren. Maar het feit dat je een getal toewijst aan iets betekent
nog niet dat dit getal ook iets betekent.

Kenmerken van getallen
Kenmerken om rekening mee te houden om iets te meten met getallen.
 Identiteit: identical, mutually exclusive en exhaustive.
o Identical  iedereen in dezelfde categorie is identiek wat betreft het gemeten
kenmerk (iedereen met dezelfde IQ-score moet even slim zijn)
o Mutually exclusive  iemand die in de ene categorie valt kan niet ook in de andere
vallen
o Exhaustive  iedereen valt in één categorie; iedereen moet een score kunnen
krijgen
 Volgorde: numerieken zijn nog steeds labels, maar ranks en volgordes hebben betekenis.
 Kwantiteit: echte getallen, indiceren de precieze hoeveelheid attributen, magnitude van
verschillen tussen mensen, continue. Hoe verhouden verschillende scores zich tot elkaar?

Het getal 0
 Absolute betekenis  0 betekent dat iets niet bestaat
 Willekeurige betekenis  0 is slechts een waarde op de schaal

Optelbaarheid en tellen
Meten is niet hetzelfde als tellen!
 Additivity: de grootte van meting verandert niet, alle units die geteld worden zijn identiek.
 Measurement unit ≠ psychological unit: vaak problematisch bij psychologische metingen; we
willen dat onze meting beïnvloed wordt door slechts één attribuut van wat we meten,
ongeacht de condities
 Paradox: we willen de hoeveelheid psychologische attributen aan een set van getallen
toewijzen om het attribuut te meten, maar we weten niet hoeveel van dat attribuut eigenlijk
bestaat
 Counting: alle metingen zijn afhankelijk van tellen maar niet alle vormen van tellen zijn
afhankelijk van metingen

Chapter 3: Individual differences and correlations




Variantie: geeft de gemiddelde afstand tot het gemiddelde weer. Dit getal hangt af van:
 De mate waarin scores in de verdeling verschillen (spreiding)
 De schaal van de scores in de verdeling

, Basisprincipes van variantie:
 Variantie kan nooit kleiner zijn dan 0
 Er zijn geen simpele kleine/grote interpretaties mogelijk
 Context en vergelijking is nodig om de grootte te interpreteren
 De effecten van variantie op andere waardes (correlatie, betrouwbaarheid) zijn vooral
belangrijk
 Variantie gaat altijd uit van een symmetrische verdeling

Covariantie: hoe hangt de score op de ene variabele samen met scores op andere variabelen. Een
sterke associatie betekent dat er consistente individuele verschillen zijn.




Variantie/covariantie matrix:




Binaire items: items met twee antwoordopties.




Interpreteren van testscores
 Deviatie van het gemiddelde