Het cardiovasculaire stelsel – bloed
1. INLEIDING BLOEDVATENSTELSEL
- Hele lichaam communiceert via chemische stoffen met uitwendig milieu
- Snelle uitwerking chemische stoffen door gebruik bloedvatenstelsel als inwendig transportnetwerk
1.1 Bloedvatenstelsel vergelijkbaar met centrale verwarming
- Circulerende vloeistof: water of bloed
- Pomp: waterpomp of hart
- Buizennetwerk: buizen of bloedvaten
2. FUNCTIES EN EIGENSCHAPPEN
- Bloed = een gespecialiseerd type bindweefsel met cellen in een vloeibare matrix
2.1 Functies
- Transport
o Van opgeloste gassen (0² vanuit longen en CO² vanuit weefsels)
o Voedingsstoffen vanuit en naar GI-kanaal
o Hormonen vanuit endocriene cellen naar doelcellen
o Afvalproducten van stofwisseling naar nieren voor uitscheiding
- Stabilisering pH
o Stabilisering pH – neutralisatie zuren in bloed
o Stabilisering ionenconcentraties via diffusie tussen interstitiële vloeistoffen heft het tekort of
overmaat aan ionen op (vb. Calcium of kalium)
- Beperking vochtverlies
o Bloed bevat enzymen en factoren die
bloedstollingsproces in gang zetten bij
beschadiging bloedvatwanden
- Verdediging
o Tegen gifstoffen en ziekteverwekkers
o Bloed vervoert WBC
▪ Gespecialiseerde cellen die infecties
bestrijden of afvalstoffen verwijderen
o Bloed voert ook antistoffen aan
▪ Gespecialiseerde EW die
binnendringende org. Aanvallen
- Stabilisering lichaamstemperatuur
o Bloed voert de warmte die gevormd wordt
door skeletspieren
2.2 De samenstelling van bloed
- Bindweefsel bestaande uit:
o Vloeibare matrix (= plasma)
▪ Bevat opgeloste eiwitten
o Verschillende type bloedcellen en
bloedfragmenten
▪ RBC: erythrocyten
• Vervoer O² en CO²
▪ WBC: leukocyten
• Afweer
▪ Plaatjes: thrombocyten
• Bloedstolling
- Hematopoëse
, o Vorming vaste bloedbestanden
o 2 type stamcellen: myeloïde en lymfoïde stamcellen zijn verantwoordelijk voor typen cellen
- Vol bloed
o Gevormd door het bloedplasma en de vaste bloedbestanddelen
o Volume:
▪ +/- 8% lichaamsgewicht
▪ 5 – 6 liter bij volwassen mannen en 4 – 5 liter bij volwassen vrouwen
o Kan gescheiden (gefractioneerd) worden voor onderzoek
2.3 Bloedafname en onderzoek
- Veneuze bloedname (veneuze punctie)
o Meest frequent
o Oppervlakkig gelegen vene
▪ Makkelijk te lokaliseren, dunne wanden, lage BD → Snelle heling prikwonde
- Capullaire bloedname
- Arteriële bloedname (arteriële punctie)
o “Bloedgas” – veelal ter controle van gaswisseling bij de longen
o Arterie, radialis of arteria femoralis
▪ Eigenschappen
• Temperatuur: +/- 38°C
• Visocositeit: 5x zo stroperig als water
• PH: tussen 7,35 en 7,45
3. PLASMA
3.1 Samenstelling van plasma
- Vormt 46 – 63% van volume vol bloed
- Water vormt 93% van volume plasma
- Samenstelling lijkt op interstitiële vloeistof
o Concentraties ionen gelijk → uitwisseling water, ionen, kleine opgeloste stoffen tss vloeistoffen
o Verschillen
▪ Concentraties AH-gassen (O² en CO²)
• Stofwisselingsactiviteiten van cellen
▪ Eiwitconcentratie
• Plasma-eiwitten zijn te groot om doorheen capillair te diffunderen
3.2 Plasma – eiwitten
- Plasma bevat grote hoeveelheid opgeloste eiwitten
o Elke 100ml plasma bevat +/- 7gr eiwitten
o Uitsluitend aanwezig bloedsomloop omwille van grootte – kunnen niet doorheen capillairwand
o Albumine
▪ 60% alle plasma – eiwitten
▪ Grootste bijdrage aan osmotische druk bloedplasma
o Globuline
▪ 35% plasma – eiwitten
▪ Antistoffen en transporteiwitten
• Antistoffen = immunoglobulinen → Vallen lichaamsvr. EW, pathogenen aan
• Transporteiwitten binden zich aan kleine ionen, hormonen, enz. – anders
uitscheiden via nieren of slecht oplossen in H 0
o Fibrogeen
▪ Bloedstolling → fibrinogeenmoleculen reageren met elkaar en worden omgezet tot
lange onoplosbare strengen fibrine
▪ Fibrinestrengen vormen raamwerk bloedklonter
▪ Na verwijdering fibrine uit plasma = serum
o Lever
▪ Lever vormt 90% van alle plasma – eiwitten
1. INLEIDING BLOEDVATENSTELSEL
- Hele lichaam communiceert via chemische stoffen met uitwendig milieu
- Snelle uitwerking chemische stoffen door gebruik bloedvatenstelsel als inwendig transportnetwerk
1.1 Bloedvatenstelsel vergelijkbaar met centrale verwarming
- Circulerende vloeistof: water of bloed
- Pomp: waterpomp of hart
- Buizennetwerk: buizen of bloedvaten
2. FUNCTIES EN EIGENSCHAPPEN
- Bloed = een gespecialiseerd type bindweefsel met cellen in een vloeibare matrix
2.1 Functies
- Transport
o Van opgeloste gassen (0² vanuit longen en CO² vanuit weefsels)
o Voedingsstoffen vanuit en naar GI-kanaal
o Hormonen vanuit endocriene cellen naar doelcellen
o Afvalproducten van stofwisseling naar nieren voor uitscheiding
- Stabilisering pH
o Stabilisering pH – neutralisatie zuren in bloed
o Stabilisering ionenconcentraties via diffusie tussen interstitiële vloeistoffen heft het tekort of
overmaat aan ionen op (vb. Calcium of kalium)
- Beperking vochtverlies
o Bloed bevat enzymen en factoren die
bloedstollingsproces in gang zetten bij
beschadiging bloedvatwanden
- Verdediging
o Tegen gifstoffen en ziekteverwekkers
o Bloed vervoert WBC
▪ Gespecialiseerde cellen die infecties
bestrijden of afvalstoffen verwijderen
o Bloed voert ook antistoffen aan
▪ Gespecialiseerde EW die
binnendringende org. Aanvallen
- Stabilisering lichaamstemperatuur
o Bloed voert de warmte die gevormd wordt
door skeletspieren
2.2 De samenstelling van bloed
- Bindweefsel bestaande uit:
o Vloeibare matrix (= plasma)
▪ Bevat opgeloste eiwitten
o Verschillende type bloedcellen en
bloedfragmenten
▪ RBC: erythrocyten
• Vervoer O² en CO²
▪ WBC: leukocyten
• Afweer
▪ Plaatjes: thrombocyten
• Bloedstolling
- Hematopoëse
, o Vorming vaste bloedbestanden
o 2 type stamcellen: myeloïde en lymfoïde stamcellen zijn verantwoordelijk voor typen cellen
- Vol bloed
o Gevormd door het bloedplasma en de vaste bloedbestanddelen
o Volume:
▪ +/- 8% lichaamsgewicht
▪ 5 – 6 liter bij volwassen mannen en 4 – 5 liter bij volwassen vrouwen
o Kan gescheiden (gefractioneerd) worden voor onderzoek
2.3 Bloedafname en onderzoek
- Veneuze bloedname (veneuze punctie)
o Meest frequent
o Oppervlakkig gelegen vene
▪ Makkelijk te lokaliseren, dunne wanden, lage BD → Snelle heling prikwonde
- Capullaire bloedname
- Arteriële bloedname (arteriële punctie)
o “Bloedgas” – veelal ter controle van gaswisseling bij de longen
o Arterie, radialis of arteria femoralis
▪ Eigenschappen
• Temperatuur: +/- 38°C
• Visocositeit: 5x zo stroperig als water
• PH: tussen 7,35 en 7,45
3. PLASMA
3.1 Samenstelling van plasma
- Vormt 46 – 63% van volume vol bloed
- Water vormt 93% van volume plasma
- Samenstelling lijkt op interstitiële vloeistof
o Concentraties ionen gelijk → uitwisseling water, ionen, kleine opgeloste stoffen tss vloeistoffen
o Verschillen
▪ Concentraties AH-gassen (O² en CO²)
• Stofwisselingsactiviteiten van cellen
▪ Eiwitconcentratie
• Plasma-eiwitten zijn te groot om doorheen capillair te diffunderen
3.2 Plasma – eiwitten
- Plasma bevat grote hoeveelheid opgeloste eiwitten
o Elke 100ml plasma bevat +/- 7gr eiwitten
o Uitsluitend aanwezig bloedsomloop omwille van grootte – kunnen niet doorheen capillairwand
o Albumine
▪ 60% alle plasma – eiwitten
▪ Grootste bijdrage aan osmotische druk bloedplasma
o Globuline
▪ 35% plasma – eiwitten
▪ Antistoffen en transporteiwitten
• Antistoffen = immunoglobulinen → Vallen lichaamsvr. EW, pathogenen aan
• Transporteiwitten binden zich aan kleine ionen, hormonen, enz. – anders
uitscheiden via nieren of slecht oplossen in H 0
o Fibrogeen
▪ Bloedstolling → fibrinogeenmoleculen reageren met elkaar en worden omgezet tot
lange onoplosbare strengen fibrine
▪ Fibrinestrengen vormen raamwerk bloedklonter
▪ Na verwijdering fibrine uit plasma = serum
o Lever
▪ Lever vormt 90% van alle plasma – eiwitten