Samenvatting Neuronale en Hormonale Regulatie (GZW, jaar 2)

Alle neuronen hebben een Na/K wisselpomp (Na/K-ATPase). Wat is waar? a. De Na/K wisselpomp produceert ATP door natrium ionen de cel uit te pompen, en kalium ionen de cel in. b. De Na/K wisselpomp gebruikt ATP om natrium ionen de cel uit te pompen, en kalium ionen de cel in. c. De Na/K wisselpomp produceert ATP door kalium ionen de cel uit te pompen, en natrium ionen de cel in. d. De Na/K wisselpomp gebruikt ATP om kalium ionen de cel uit te pompen, en natrium ionen de cel in

Respuesta: B

Tijdens de zogenaamde relatieve refractaire periode van een actiepotentiaal a. is de membraanpotentiaal lager dan de rustmembraanpotentiaal. b. is het moeilijker om een nieuwe actiepotentiaal op te wekken dan normaal. c. a. en b. zijn beiden waar. d. a. en b. zijn beiden niet waar.

Respuesta: C

Veel axonen zijn gemyeliniseerd. Wat is waar? a. Oligodendrocyten spelen een rol bij de myelinisatie van axonen. b. Schwann cellen spelen een rol bij de myelinisatie van axonen. c. Actiepotentialen planten zich sneller voort in gemyeliniseerde axonen. d. Alledrie de bovengenoemde mogelijkheden zijn waar.

Respuesta: D

De ziekte van Huntington (chorea van Huntington) en hemiballisme zijn bewegingsaandoeningen van a. onderste (ruggenmergs) motorneuronen. b. bovernste (corticale) motormeuronen. c. het cerebellum. d. de basale kernen.

Respuesta: D

Door de ventrale wortels van het ruggenmerg lopen de axonen van a. motorneuronen die skeletspieren innerveren. b. motorneuronen die het hart innerveren. c. sensorische neuronen die de huid innerveren. d. a. en b. zijn beiden waar.

Respuesta: A

Welke uitspraak over het limbische systeem is waar? a. Het limbische systeem reguleert emoties en geheugen. b. Het limbische systeem bestaat o.a. uit de thalamus en de hippocampus. c. Autisme en de ziekte van Parkinson zijn beiden aandoeningen van het limbische systeem. d. a. en c. zijn beiden waar.

Respuesta: A

Welk van de volgende aandoeningen zijn typisch aandoeningen van de associatiecortex? a. Ataxie en afasie. b. Apraxie en agnosie. c. Amyotrofe laterale sclerose (ALS) en de ziekte van Alzheimer. d. De ziekte van Parkinson en de ziekte van Alzheimer.

Respuesta: B

Wat is een overeenkomst tussen het autonome zenuwstelsel (ANS) en het somatische zenuwstelsel (SNS)? a. Beiden bevatten alleen maar motorneuronen, en geen sensorische neuronen. b. Beiden bevatten zowel motorneuronen als sensorische neuronen. c. Beiden maken gebruiken van de neurotransmitter acetylcholine. d. Beiden hebben alleen neuronale cellichamen in het perifere zenuwstelsel.

Respuesta: C

Hoeveel hersenzenuwen (kopzenuwen of craniale zenuwen) ontspringen er aan de hersenstam? a. 6. b. 8. c. 10. d. 12.

Respuesta: C

Welke mechanismen bestaan er om neurotransmitters snel uit de synaps te verwijderen? a. Enzymatische afbraak in de synaptische spleet. b. Opname door de postsynaptische cel. c. Afvoer via de cerebrospinale vloeistof. d. Alledrie de bovengenoemde mechanismen bestaan.

Respuesta: A