Samenvatting Beweging 2

Beweging 2
Hoofdstuk 1: inleiding

1. De ontwikkeling van de basisvaardigheden
 Van zintuigen en reflexen naar motorische capaciteiten

1.1. Motorische capaciteiten
- Oprichting
- Steun- en grijpreactie
- Stabiliteit

 Zintuigen en reflexen zijn aanwezig vanaf de geboorte
- Zowel stabiliteit, oprichting, steun- en grijpreactie zijn de motorische capaciteiten
- Deze worden samen met de zintuigen gebruikt bij alle bewegingen

1.2. Basisvaardigheden = primaire bewegingspatronen
 Wisselwerking tussen de motorische capaciteit en de uitdagende omgeving
 Automatiseren van de basisvaardigheden
 Van bewegingsnatuur naar bewegingscultuur
 Bewegingsnatuur: Basisvaardigheden
 Bewegingscultuur: Motorische capaciteit

 De bewegingsnatuur ontstaat uit de confrontatie tussen:
 De mogelijkheid tot zelfbeweging (motorische capaciteiten) = intern
 Een uitdagende omringde wereld = extern
 Het kind dat weinige externe prikkels en stimulansen ontvangt, zal zich motorisch
weinig ontwikkelen
 Elk kind ontwikkelt volgens eigen tempo

 De natuurlijke bewegingen zijn dus in aanleg en worden geleerd via ervaring op een
uitdagende omgeving. Het ontwikkelen van de basisvaardigheden vanuit de natuurlijke
bewegingen verloopt op een bewust niveau.

1.3. Motorische basisvorming
 Het kind moet optimaliseren:
 Deelnemen aan de bewegingscultuur en zich daar goed bij voelen.
 Eigen bewegingsnatuur = Basisvaardigheden waarover ze al beschikken.
 De basisvaardigheden worden uitgebreid door de bewegingsleerkracht en de
kleuterleiders.
 Uitgaande van de bewegingsnatuur (basisvaardigheden) probeert de leerkracht door
landschapsuitdaging zoveel mogelijk de basisvaardigheden in allerlei vormen uit te lokken.

,Fase 1: Fase van het ervaren Door het ervaren van de basisvaardigheden in allerlei vormen door
uitdagende bewegingslandschappen worden deze basisvaardigheden
geautomatiseerd.
 Kleuterschool
Automatisatie van bepaalde basisvaardigheden zorgt ervoor dat je
nieuwe bewegingen kunt aanleren.
Fase 2: fase van het beseffen De kleuter bewust maken van zijn bewegingen, door ze te doen nadenken
over wat ze doen. Doordat ze erover nadenken is het mogelijk de
basisvaardigheden bewust te wijzigen
 Lagere school
Fase 3: fase van het beheersen Intentioneel motorisch
Het kind leert technische, specifieke vaardigheden. Door het aanleren van
bepaalde sporttechieken kan het kind deelnemen aan de
bewegingscultuur.
 Einde lagere school

 Van bewegingsnatuur naar bewegingscultuur




 Grove ontwikkelingslijn van baby tot 5-jarige kleuter

Grove ontwikkelingslijn van baby tot 5- jarige kleuter
1 maand Slaapt meestal als niemand er mee bezig is
6 maanden Kan gesteund zitten
Houd hoofd en rug recht
Draait hoofd rond om te kijken
9 maanden Probeert te kruipen
Kan met steun enkele ogenblikken rechtop staan
12 maanden Stapt met één of 2 handen
Stapt zijdelings langs meubelstukken
18 maanden Stapt trappen op en af met hulp
Gooit een bal
2 jaar Stapt vlot
Kan deuren openen
Trapt tegen een bal zonder evenwicht te verliezen
3 jaar Kan op driewieler rijden
Wisselt voeten af om een trap op te stappen
4 jaar Kan op één been springen
Kan op ladders klauteren
5 jaar Springend beide voeten afwisselen
Kan goed op muziek dansen

, 2. Soorten materiaal
 NIET KENNEN

Hoofdstuk 2: didactiek & methodiek van de vaardigheden

1. Opbouw van een activiteit vaardigheden
 Na de opwarming tijd vrij maken voor experimenteren
- Materiaal leren ontdekken
- Tijdens het experimenteren kan je ook observeren

 Creativiteit en de fantasie van kleuters gebruiken in opdrachten:
- Zich in hun wereld bevinden en dus uitdagend zijn
- Op hun niveau zijn en dus uitdagend zijn
 Zone van naaste ontwikkeling & ontwikkelingsgericht werken

 Opbouwen van een bewegingsactiviteit
- Inleiding:
 Link met thema
 Opwarming:
o Voldoende intensief
o Eenvoudig
o Ruimte verkennen
- Midden:
 Fase 1: experimenteren (soms)
 Fase 2: gestuurde opdrachten

- Slot:
 Rustige afsluit
Klas heeft veel vrijheid
 Bv. bij het experimenteren, vooraleer je opdrachten geeft
 Leerkracht en kinderen zijn actief
 Beroep gedaan op creativiteit van kinderen
 Bv. Jan wat deed jij allemaal met dat zwaailint? Wat kan je allemaal doen met een
hoepel?
 Hier gaat het om duidelijk geschreven opdrachten
 Bv. Je gooit de pittenzak over de bank
 Bv. je doet de omloop achterwaarts

2. Begeleidingsstijl

3 verschillende begeleidingsstijlen
Klas heeft veel vrijheid Bv. Bij het experimenteren, vooraleer je
opdrachten geeft.

Leerkracht en kinderen zijn actief Beroep gedaan op creativiteit van kinderen.
Bv. Jan wat deed jij allemaal met dat zwaailint?
Wat kan je allemaal doen met een hoepel?
Hier gaat het om duidelijk Bv. Je gooit de pittenzak over de bank
geschreven opdrachten Bv. Je doet de omloop achterwaarts




3. Opdrachten