Beweging 1 – Samenvatting
)
Exam question and answers for
grade A+
1. Welke factor verhoogt de stabiliteit van een persoon het meest?
A. Een smaller steunvlak
B. Een hoger zwaartepunt
C. Een lager zwaartepunt
D. Minder wrijving met de ondergrond
Antwoord: C. Een lager zwaartepunt
Rationale: Hoe lager het ZG, hoe moeilijker het wordt om het lichaam uit balans te brengen.
Dit vergroot stabiliteit.
2. Welke spiercontractie treedt op tijdens de neerwaartse fase van een squat
(quadriceps)?
A. Concentrisch
B. Excentrisch
C. Isometrisch
D. Plyometrisch
Antwoord: B. Excentrisch
Rationale: De quadriceps verlengen terwijl ze kracht leveren om de beweging te controleren
→ excentrische contractie.
3. Wat is volgens Newton nodig om een massa versnelling te geven?
A. Een constante snelheid
B. Een kracht
C. Een groot steunvlak
D. Een lage wrijving
, Antwoord: B. Een kracht
Rationale: Newton’s tweede wet: F = m × a. Versnelling ontstaat alleen wanneer er een
kracht wordt uitgeoefend.
4. Welke energiesysteem levert de meeste ATP tijdens langdurige, matige
inspanning?
A. ATP-PCr systeem
B. Anaerobe glycolyse
C. Aerobe oxidatie
D. Fosfaatbuffer
Antwoord: C. Aerobe oxidatie
Rationale: Bij langdurige inspanning (>2–3 minuten) levert het aerobe systeem veruit de
meeste energie.
5. Welke oefenvorm leidt tot het beste langetermijn motorisch leren?
A. Blocked practice
B. Random practice
C. Het alleen kijken naar demonstraties
D. Enkel interne feedback
Antwoord: B. Random practice
Rationale: Afwisseling zorgt voor meer cognitieve belasting en leidt tot betere retentie en
transfer.
6. Welke gewrichtsbeweging is mogelijk in een scharniergewricht zoals de
elleboog?
A. Flexie en extensie
B. Flexie, extensie, rotatie
C. Circumductie
D. Alle richtingen
Antwoord: A. Flexie en extensie
Rationale: Een scharniergewricht heeft één bewegingsas → alleen buigen en strekken.
7. Wat gebeurt er met de hartfrequentie wanneer de trainingsintensiteit
toeneemt?
)
Exam question and answers for
grade A+
1. Welke factor verhoogt de stabiliteit van een persoon het meest?
A. Een smaller steunvlak
B. Een hoger zwaartepunt
C. Een lager zwaartepunt
D. Minder wrijving met de ondergrond
Antwoord: C. Een lager zwaartepunt
Rationale: Hoe lager het ZG, hoe moeilijker het wordt om het lichaam uit balans te brengen.
Dit vergroot stabiliteit.
2. Welke spiercontractie treedt op tijdens de neerwaartse fase van een squat
(quadriceps)?
A. Concentrisch
B. Excentrisch
C. Isometrisch
D. Plyometrisch
Antwoord: B. Excentrisch
Rationale: De quadriceps verlengen terwijl ze kracht leveren om de beweging te controleren
→ excentrische contractie.
3. Wat is volgens Newton nodig om een massa versnelling te geven?
A. Een constante snelheid
B. Een kracht
C. Een groot steunvlak
D. Een lage wrijving
, Antwoord: B. Een kracht
Rationale: Newton’s tweede wet: F = m × a. Versnelling ontstaat alleen wanneer er een
kracht wordt uitgeoefend.
4. Welke energiesysteem levert de meeste ATP tijdens langdurige, matige
inspanning?
A. ATP-PCr systeem
B. Anaerobe glycolyse
C. Aerobe oxidatie
D. Fosfaatbuffer
Antwoord: C. Aerobe oxidatie
Rationale: Bij langdurige inspanning (>2–3 minuten) levert het aerobe systeem veruit de
meeste energie.
5. Welke oefenvorm leidt tot het beste langetermijn motorisch leren?
A. Blocked practice
B. Random practice
C. Het alleen kijken naar demonstraties
D. Enkel interne feedback
Antwoord: B. Random practice
Rationale: Afwisseling zorgt voor meer cognitieve belasting en leidt tot betere retentie en
transfer.
6. Welke gewrichtsbeweging is mogelijk in een scharniergewricht zoals de
elleboog?
A. Flexie en extensie
B. Flexie, extensie, rotatie
C. Circumductie
D. Alle richtingen
Antwoord: A. Flexie en extensie
Rationale: Een scharniergewricht heeft één bewegingsas → alleen buigen en strekken.
7. Wat gebeurt er met de hartfrequentie wanneer de trainingsintensiteit
toeneemt?