Hoofdstuk 5: Botweefselfysiologie:
1) Inleiding:
Botweefsel heeft verschillende functies:
Belangrijke aanhechtingsplaats voor spieren.
Beschermende + ondersteunende functie → zeer stijf + sterk.
Beweging
Opslagplaats (voor calcium + fosfaat)
Vorming bloedcellen
Botweefsel is een zeer dynamisch weefsel dat continu veranderingen ondergaat →
beïnvloedbaar door training/belastingsverandering.
2) Fysiologie van de samenstellende elementen van botweefsel:
Botweefsel bestaat uit:
Goede bloedvoorziening
Collageenvezels → hardheid + gebrek aan buigzaamheid + nodige elasticiteit
Calcuimzouten → vorm van het bot
Osteocyten + osteoblasten + osteoclasten
Water → minder belangrijk → matrix niet binden met water wel met mineralen als
calcium → typische onelastische structuur.
Mineralen + matrix → nodige stabiliteit + hardheid.
Cytokines
Osteoid = collageen + niet-gekristaliseerde matrix
De samenstelling van botweefsel is variërend van plaats tot plaats in het lichaam, dit met
het oog op de variërende functies die aan het botweefsel worden opgelegd:
Verandering van belasting heeft ook een veranderde belastbaarheid tot gevolg:
o De spongiosa zal veel sneller dan de compacta beïnvloed worden door een
verandering van de aan het bot opgelegde belasting.
Cellen in het botweefsel:
Osteoblasten → botvormende cellen
Osteoclasten → botafbrekende cellen
De mate van botaanmaak + afbraak wordt bepaald door de lokale vraag die aan het
botweefsel wordt gesteld (belasting) + hormonale invloeden + pathofysiologische
invloeden (artrose,…) + pathomechanische invloeden (herstel na fractuur).
Osteoblasten:
, Vooral in oppervlakkige lagen van het bot aanwezig + actief → osteoblasten hebben
een sterk endoplasmatisch reticulum + golgi-apparaat → noodzakelijk voor de
nieuwvorming van eiwit + suikerketens.
Osteoblasten maken:
o Matrix aan
o Tropocollageen
Osteoblasten synthetiseren:
o Collageen type I
o Glycoproteïnen
o Proteoglycanen
o Alkalische enzym → speelt een rol bij de calcificering van het bot.
Elke osteoblast blijft bot aanmaken totdat die zelf volledig omgeven is met
botweefsel → endoplasmatisch reticulum + golgi-apparaat verdwijnen → actieve
osteoblast word minder actieve osteocyt.
Osteocyt:
Osteoclasten + osteocyten → calcium vrijmaken uit botweefsel.
Proces van osteolyse initiëren: osteocyten scheiden enzymen als zure fosfatasen en
aminopeptidase af waardoor calcium uit het botweefsel kan vrijgemaakt worden.
Beperkte botaanmakende rol: produceren net zoveel matrix als er noodzakelijk is
voor het behoud van het botweefsel.
Matrixsynthese is afhankelijk van voldoende bloedvoorziening → verklaart ligging van
osteocyt dicht bij bloedvat.
Osteoclast:
Ontstaan uit monocyt
Verschillende celkernen + groot celoppervlak + rijk aan vacuolen en lysosomen +
sterk ontwikkeld golgi-apparaat + endoplasmatisch reticulum + mitochondriën.
Mitochondriën → in staat substanties af te geven die noodzakelijk zijn voor de
afbraak van het bot.
Celoppervlak in contact met botoppervlak → glad.
1) Inleiding:
Botweefsel heeft verschillende functies:
Belangrijke aanhechtingsplaats voor spieren.
Beschermende + ondersteunende functie → zeer stijf + sterk.
Beweging
Opslagplaats (voor calcium + fosfaat)
Vorming bloedcellen
Botweefsel is een zeer dynamisch weefsel dat continu veranderingen ondergaat →
beïnvloedbaar door training/belastingsverandering.
2) Fysiologie van de samenstellende elementen van botweefsel:
Botweefsel bestaat uit:
Goede bloedvoorziening
Collageenvezels → hardheid + gebrek aan buigzaamheid + nodige elasticiteit
Calcuimzouten → vorm van het bot
Osteocyten + osteoblasten + osteoclasten
Water → minder belangrijk → matrix niet binden met water wel met mineralen als
calcium → typische onelastische structuur.
Mineralen + matrix → nodige stabiliteit + hardheid.
Cytokines
Osteoid = collageen + niet-gekristaliseerde matrix
De samenstelling van botweefsel is variërend van plaats tot plaats in het lichaam, dit met
het oog op de variërende functies die aan het botweefsel worden opgelegd:
Verandering van belasting heeft ook een veranderde belastbaarheid tot gevolg:
o De spongiosa zal veel sneller dan de compacta beïnvloed worden door een
verandering van de aan het bot opgelegde belasting.
Cellen in het botweefsel:
Osteoblasten → botvormende cellen
Osteoclasten → botafbrekende cellen
De mate van botaanmaak + afbraak wordt bepaald door de lokale vraag die aan het
botweefsel wordt gesteld (belasting) + hormonale invloeden + pathofysiologische
invloeden (artrose,…) + pathomechanische invloeden (herstel na fractuur).
Osteoblasten:
, Vooral in oppervlakkige lagen van het bot aanwezig + actief → osteoblasten hebben
een sterk endoplasmatisch reticulum + golgi-apparaat → noodzakelijk voor de
nieuwvorming van eiwit + suikerketens.
Osteoblasten maken:
o Matrix aan
o Tropocollageen
Osteoblasten synthetiseren:
o Collageen type I
o Glycoproteïnen
o Proteoglycanen
o Alkalische enzym → speelt een rol bij de calcificering van het bot.
Elke osteoblast blijft bot aanmaken totdat die zelf volledig omgeven is met
botweefsel → endoplasmatisch reticulum + golgi-apparaat verdwijnen → actieve
osteoblast word minder actieve osteocyt.
Osteocyt:
Osteoclasten + osteocyten → calcium vrijmaken uit botweefsel.
Proces van osteolyse initiëren: osteocyten scheiden enzymen als zure fosfatasen en
aminopeptidase af waardoor calcium uit het botweefsel kan vrijgemaakt worden.
Beperkte botaanmakende rol: produceren net zoveel matrix als er noodzakelijk is
voor het behoud van het botweefsel.
Matrixsynthese is afhankelijk van voldoende bloedvoorziening → verklaart ligging van
osteocyt dicht bij bloedvat.
Osteoclast:
Ontstaan uit monocyt
Verschillende celkernen + groot celoppervlak + rijk aan vacuolen en lysosomen +
sterk ontwikkeld golgi-apparaat + endoplasmatisch reticulum + mitochondriën.
Mitochondriën → in staat substanties af te geven die noodzakelijk zijn voor de
afbraak van het bot.
Celoppervlak in contact met botoppervlak → glad.