Wiskun
W
d
i
e
s k u n
Hoofdstuk 1
de
Wetenschappelijke notatie = a ∙ 10b
Lengte KM HM Dam m dm cm mm x 10/ : 10
Oppervlakte km2 hm2 dam m2
2
dm2 cm2 mm 2
x 100/ : 100
HA are
Inhoud km3 hm3 dam3 m3 dm3 cm3 mm3 x 1000/ :
1000
L dl cl ml x 10/ : 10
1
1 km/u = 1000 m/uur = 1000 m/3600 s = 1 m/3,6s = m/s
3,6
afstand afstand
snelheid = afstand = snelheid ∙ tijd tijd =
tijd snelheid
Interpoleren: schatten van tussenliggende waarde
1. Wat is het verschil bij de bekende gegevens
2. Wat is het verschil bij 1
extrapoleren: schatten van buiten liggende waarde
1. Wat is het verschil bij de bekende gegevens
2. Wat is het verschil bij de gevraagde hoeveelheid
W uitzetten tegen t betekent dat je een grafiek tekent met w op de y-as en t op
de x-as
Hoofdstuk 2
statistische cyclus
1. Onderzoeksvraag
2. Data verzamelen
3. Data analyseren
4. Conclusie trekken
causaal verband: de ene gebeurtenis is een direct gevolg van een andere
gebeurtenis
Steekproef moet voldoende groot en aselect zijn
aantal elementen met het kenmerk ∈de populatie
p= (populatieproportie)
totaal aantal elementen∈de populatie
aantal elementen met het kenmerk ∈de steekproef
^p = (Steekproefproportie)
totaal aantal elementen∈de steekproef
Kwalitatieve variabelen: kan je niet mee rekenen (haarkleur,
, abonnementsnummer etc.)
kwantitatieve variabelen: kan je wel mee rekenen (lengte, gewicht etc.)
ordinaal: duidelijke ordening van de variabelen
nominaal: geen duidelijke ordening van de variabelen
Continue variabelen: alle tussenliggende waarden zijn mogelijk
discrite variabelen: niet alle tussenliggende waarden zijn mogelijk
Voordeel Nadeel
Gemiddel Gebruikt alle Gevoelig voor uitschieters
de waarnemingsgetallen
Mediaan Ongevoelig voor Alleen grootte van middelste
uitschieters waarnemingsgetallen
Modus Geschikt voor elk type Is er niet altijd
variabele
Spreidingsbreedte = maximum – minimum
(inter)kwartielafstand = Q3 – Q1
standaardafwijking: geef indruk van gemiddelde afwijking van de
waarnemingsgetallen tot het gemiddelde
1. Gemiddelde berekenen
2. Bereken voor elk waarnemingsgetal het verschil met het gemiddelde
3. Kwadraten van deze verschillen optellen
4. Uitkomst delen door aantal waarnemingsgetallen
5. Wortel van de uitkomst --> standaardafwijking
kleinste getal + grootste getal
klassenmidden =
2
klassenbreedte = grootste getal – kleinste getal
histogram: staafdiagram met kwantitatieve variabelen op horizontale as, staven
staan tegen elkaar aan
frequentiepolygoon: lijndiagram waarin de frequenties zijn uitgezet tegen de
waarnemingsgetallen (alleen te gebruiken
bij kwantitatieve variabelen)
relatieve frequentiepolygoon: Frequentiepolygoon met relatieve frequenties
relatieve cumulatieve frequentiepolygoon: Frequentiepolygoon met cumulatieve
frequenties
Associatiemaat: drukt in een getal uit hoeveel 2 groepen van elkaar verschillen
kwantificeren: getalen uitdrukken
Phi coëfficiënt (bij kruistabel):
ad−bc
√ (a+b)(c+ d)( a+c)( b+d )
maximale verschil in cumulatief percentage (max. Vcp) (bij ordinale variabele)
1. Bereken voor beiden variabelen bij elk gegeven de cumulatieve frequentie
2. Bereken voor beiden variabelen bij elk gegeven de relatieve cumulatieve
frequentie
3. Bereken bij elk gegeven het verschil tussen de cumulatieve frequenties
4. Kijk wat het grootste verschil is --> max vcp
W
d
i
e
s k u n
Hoofdstuk 1
de
Wetenschappelijke notatie = a ∙ 10b
Lengte KM HM Dam m dm cm mm x 10/ : 10
Oppervlakte km2 hm2 dam m2
2
dm2 cm2 mm 2
x 100/ : 100
HA are
Inhoud km3 hm3 dam3 m3 dm3 cm3 mm3 x 1000/ :
1000
L dl cl ml x 10/ : 10
1
1 km/u = 1000 m/uur = 1000 m/3600 s = 1 m/3,6s = m/s
3,6
afstand afstand
snelheid = afstand = snelheid ∙ tijd tijd =
tijd snelheid
Interpoleren: schatten van tussenliggende waarde
1. Wat is het verschil bij de bekende gegevens
2. Wat is het verschil bij 1
extrapoleren: schatten van buiten liggende waarde
1. Wat is het verschil bij de bekende gegevens
2. Wat is het verschil bij de gevraagde hoeveelheid
W uitzetten tegen t betekent dat je een grafiek tekent met w op de y-as en t op
de x-as
Hoofdstuk 2
statistische cyclus
1. Onderzoeksvraag
2. Data verzamelen
3. Data analyseren
4. Conclusie trekken
causaal verband: de ene gebeurtenis is een direct gevolg van een andere
gebeurtenis
Steekproef moet voldoende groot en aselect zijn
aantal elementen met het kenmerk ∈de populatie
p= (populatieproportie)
totaal aantal elementen∈de populatie
aantal elementen met het kenmerk ∈de steekproef
^p = (Steekproefproportie)
totaal aantal elementen∈de steekproef
Kwalitatieve variabelen: kan je niet mee rekenen (haarkleur,
, abonnementsnummer etc.)
kwantitatieve variabelen: kan je wel mee rekenen (lengte, gewicht etc.)
ordinaal: duidelijke ordening van de variabelen
nominaal: geen duidelijke ordening van de variabelen
Continue variabelen: alle tussenliggende waarden zijn mogelijk
discrite variabelen: niet alle tussenliggende waarden zijn mogelijk
Voordeel Nadeel
Gemiddel Gebruikt alle Gevoelig voor uitschieters
de waarnemingsgetallen
Mediaan Ongevoelig voor Alleen grootte van middelste
uitschieters waarnemingsgetallen
Modus Geschikt voor elk type Is er niet altijd
variabele
Spreidingsbreedte = maximum – minimum
(inter)kwartielafstand = Q3 – Q1
standaardafwijking: geef indruk van gemiddelde afwijking van de
waarnemingsgetallen tot het gemiddelde
1. Gemiddelde berekenen
2. Bereken voor elk waarnemingsgetal het verschil met het gemiddelde
3. Kwadraten van deze verschillen optellen
4. Uitkomst delen door aantal waarnemingsgetallen
5. Wortel van de uitkomst --> standaardafwijking
kleinste getal + grootste getal
klassenmidden =
2
klassenbreedte = grootste getal – kleinste getal
histogram: staafdiagram met kwantitatieve variabelen op horizontale as, staven
staan tegen elkaar aan
frequentiepolygoon: lijndiagram waarin de frequenties zijn uitgezet tegen de
waarnemingsgetallen (alleen te gebruiken
bij kwantitatieve variabelen)
relatieve frequentiepolygoon: Frequentiepolygoon met relatieve frequenties
relatieve cumulatieve frequentiepolygoon: Frequentiepolygoon met cumulatieve
frequenties
Associatiemaat: drukt in een getal uit hoeveel 2 groepen van elkaar verschillen
kwantificeren: getalen uitdrukken
Phi coëfficiënt (bij kruistabel):
ad−bc
√ (a+b)(c+ d)( a+c)( b+d )
maximale verschil in cumulatief percentage (max. Vcp) (bij ordinale variabele)
1. Bereken voor beiden variabelen bij elk gegeven de cumulatieve frequentie
2. Bereken voor beiden variabelen bij elk gegeven de relatieve cumulatieve
frequentie
3. Bereken bij elk gegeven het verschil tussen de cumulatieve frequenties
4. Kijk wat het grootste verschil is --> max vcp