100% de satisfacción garantizada Inmediatamente disponible después del pago Tanto en línea como en PDF No estas atado a nada 4.2 TrustPilot
logo-home
Resumen

Samenvatting Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen

Puntuación
-
Vendido
-
Páginas
63
Subido en
23-12-2025
Escrito en
2025/2026

Samenvatting van het boek "Ontwikkelingspsychopathologie", die ik heb gebruikt bij het vak psychopathologie in de pedagogiek. Het boek beschrijft veel verschillende stoornissen die bij kinderen en jongeren voor kunnen komen, welke risicofactoren en beschermende factoren daarbij spelen, welke differentiaaldiagnoses er zijn, welke comorbiditeit er bestaat en ook welke behandelings- en preventiemethoden er ingezet kunnen worden.

Mostrar más Leer menos
Institución
Grado











Ups! No podemos cargar tu documento ahora. Inténtalo de nuevo o contacta con soporte.

Libro relacionado

Escuela, estudio y materia

Institución
Estudio
Grado

Información del documento

¿Un libro?
Subido en
23 de diciembre de 2025
Número de páginas
63
Escrito en
2025/2026
Tipo
Resumen

Temas

Vista previa del contenido

Hoofdstuk 1. Introductie
Psychische problemen kunnen stoornissen worden als klachten toenemen in ernst en lang blijven voortduren.
1.1 ontwikkelingspsychopathologie
Ontwikkelingspsychopathologie is wetenschappelijke discipline die onderzoekt hoe psychische stoornissen ontstaan en zich
ontwikkelen. Omdat veel verschillende factoren rol spelen bij ontstaan en beloop psychische stoornissen, gebruikt
ontwikkelingspsychopathologie inzichten van verschillende disciplines:
 Ontwikkelingspsychologie (normale ontwikkeling)
 Klinische psychologie (afwijkende ontwikkeling)
 Pedagogie (opvoeding)
 Kinderpsychiatrie (psychiatrische ziekten)
 Biologie (erfelijkheid en lichamelijke rijping)
 Sociologie (maatschappelijke processen)
 Antropologie (culturele normen en waarden)
 Epidemiologie (voorkomen van ziekten en stoornissen onder bevolking).
Drie belangrijke thema’s uit ontwikkelingspsychopathologie:
1. Vroeger en nu  bij veranderen en complexer worden van gedrag spelen niet alleen actuele verwachtingen en
eisen een rol, maar ook vroegere ervaringen. Herinneringen beïnvloeden waardering van bepaalde ervaringen,
maar andersom beïnvloeden ervaringen ook herinneringen, het is een wisselwerking. Theorie van
ontwikkelingsopgaven als uitgangspunt in boek. Of kind deze behaald niet alleen afhankelijk van kind, maar ook
van opvoeders.
2. Dynamisch gezichtspunt  of we gedrag normaal of wenselijk vinden, hangt samen met de ontwikkelingsopgaven
die een kind op een bepaalde leeftijd heeft. Daarnaast draait het niet om wel of niet last hebben van een
psychische stoornis, maar dat je hier op verschillende momenten in meer of mindere mate last of profijt van kan
hebben.
3. Uniek individu met unieke ervaringen  verschillende factoren beïnvloeden op verschillende momenten zowel
het ontstaan als het beloop van gedrag. Gaat hierbij om kindgebonden factoren (aanleg, seks, leeftijd,
intelligentie, impulsbeheersing), ouder- en gezinsgebonden factoren (opleiding, inkomen,
opvoedingsvaardigheden en gezondheid) en omgevingsgebonden factoren (sociale (on)gelijkheid, welvaart,
onderwijs, sociale media, normen en waarden).


Hoofdstuk 2. Classificatie, diagnostiek en epidemiologie
2.1 Inleiding
Zowel classificeren als diagnosticeren wordt gedaan door gespecialiseerde hulpverleners. Andere hulpverleners en
opvoeders worden hierbij betrokken. Afhankelijk van leeftijd en ontwikkelingsniveau kan kind zelf ook betrokken worden.
2.2 Classificatie
Classificatie is persoon, voorwerp of situatie herkennen, er naam aan geven en indelen in categorie. Dit doen we de hele
dag. Classificeren en interpreteren zijn twee kanten van dezelfde medaille. Interpretaties vaak cultuurgebonden.
Ontwikkelingspsychopathologie heeft als doel afwijkend of “vreemd” gedrag in kaart te brengen; psychische stoornissen
worden herkend, van elkaar onderscheiden en ingedeeld. Classificatiesysteem kan helpen om niet alleen onderscheid te
maken tussen symptomen maar ook verschillen en overeenkomsten te signaleren.
Ontwikkelingspsychopathologische kennis altijd gebaseerd op onderzoek onder groepen mensen en kan niet vertaald
worden naar één specifiek kind.
Nadeel categorisatie
Het krijgen van een psychiatrisch label kan positief zijn, omdat mensen begrip en erkenning vinden voor hun problemen en
die van hun kinderen. Zorgt tegelijk voor stigmatiseren.
Uitgangspunten DSM
In DSM worden wereldwijde criteria voor stoornissen beschreven. Gaat hierbij om observeerbaar gedrag. Symptomen
beschrijven de stoornis maar verklaren niet oorzaak. DSM beschrijft ook welk aantal symptomen in welke mate en
gedurende welke termijn aanwezig moet zijn wil er sprake zijn van stoornis. Als vuistregel geldt hoe meer symptomen, hoe
ernstiger iemand er aan toe is. Daarnaast moeten symptomen al bepaalde tijd of vanaf bepaald moment aanwezig zijn,
verschillend per stoornis. Als laatste belangrijk in welke mate stoornis functioneren negatief beïnvloedt en dus last is voor
persoon en/of omgeving. Het hebben van classificatie betekent niet dat behandeling nodig is.
Het hebben van meerdere stoornissen tegelijk wordt comorbiditeit genoemd. Psychische stoornissen ook vaak samen met
lichamelijke klachten, vooral bij meisjes.
DSM bevat zowel categoriale als dimensionale indelingen. Categoriaal gaat uit van wel of niet aanwezig. Dimensionaal gaat
om mate van ernst waarin symptoom aanwezig is.
2.3 Diagnostiek
Classificatie kan leiden tot stigmatisering, maar bij goed gebruik aanzet geven tot eerste behandeling. Met classificatie stel je
niet alleen vast wat kind heeft, maar ook waar hij en ouders behoefte aan kunnen hebben. Volgende stap is diagnose
stellen. Diagnose voorlopig eindpunt proces van luisteren, vragen stellen, observeren, beschrijven, informatie verzamelen
en nadenken. Meerdere invloeden in beeld gebracht: kenmerken, aanleg kind, opvoedingsprocessen, maatschappelijke
factoren. Eerste informatiebron is kind en opvoeders. Vaststellen invloeden gezin en ouders heel belangrijk; past in

,systeemtheoretisch denken. Belangrijk te onthouden; diagnostisch proces nooit af, blijft zich ontwikkelen. Grootste
verschillen classificatie en diagnostiek:
Classificatie Diagnostiek
Wat (herkenning; wat is er aan de hand?) Hoe (oorzaken zoeken; hoe is dat zo gekomen?)
Algemene kennis Specifieke kennis
Beschrijvend Verklarend
Betreft groepen Betreft een uniek individu en/of gezin
Gedragskenmerken Meerdere niveaus van persoon en context
Relatief snel te stellen Tijdrovend proces
Geeft enige richting aan hulpverlening Is voorwaardelijk voor (goede) hulpverlening
2.4 Diagnostische methoden en instrumenten
Vier diagnostische methoden:
 Diagnostisch gesprek  belangrijkste instrument, gesprek gaat om drie dingen; luisteren, vragen stellen en
observeren. Belangrijk hulpverlener verplaatsen in ander, begrijpen en aanvoelen en openstaan voor verhaal. Hoe
hoger mate empathie, acceptatie en zelfkennis hulpverlener, hoe beter hulpvrager zich begrepen voelt en hoe
meer hij vertelt. Luisteren is nodig om te horen hoe betrokkenen probleem ervaren, vragen stellen preciseert het
probleem en door observeren krijgt hulpverlener indruk van toestand ouders en kind. Begint met anamnese (in
kaart brengen voorgeschiedenis).
 Observeren  doelgericht, opzettelijk en systematisch waarnemen. Gebeurt tijdens allerlei contactmomenten of
in instellingen. Verkrijgen van meer informatie voor eventueel bijstellen diagnose en/of invloed op gekozen
behandeling.
 Psychodiagnostiek  door gespecialiseerde psycholoog. Gebruik van vragenlijsten, testen en
beoordelingsschalen. Functietesten (testen intelligentie, concentratie, geheugen), vragenlijsten (vaststellen
aanwezigheid psychisch kenmerk/probleem) en projectieve testen (kind moet iets doen.
 Lichamelijk onderzoek  alleen (kinder)arts. Gedaan om uit te sluiten dat psychisch probleem eigenlijk
lichamelijk probleem is (zindelijkheidsproblemen, voedingsproblemen, eetstoornissen).
Hulpverleners altijd afvragen of uitspraken betrouwbaar en valide zijn:
 Betrouwbaarheid  wanneer verschillende onderzoekers het met elkaar eens zijn.
 Valide  voor de hand liggende conclusies niet altijd valide, gaat om interpretatie van gedrag.
Betrouwbaarheid informanten
Hulpverleners maken gebruik van informanten; betrokkenen. Deze betrokkenen kunnen situatie anders waarnemen en
waarderen. Hebben hulpverleners veel aan; verschillende ervaringen zijn belangrijke bron van informatie. Elke informant is
bron van aanvullende informatie waar hulpverlener voordeel van kan hebben. Belangrijk hulpverleners in de gaten houden
dat volwassenen met negatieve ervaringen met kind, weinig/geen oog hebben voor positieve gedrag.
2.5 Epidemiologie
Hulpverlener gebruikt tijdens werk kennis over “normaal” en “abnormaal” gedrag. Die kennis verzamend met behulp van
epidemiologisch onderzoek. Maken gebruik van acht vragen:
 Hoeveel kinderen hebben stoornis A of probleem B?
 Hoe kunnen zij worden geïdentificeerd?
 Komen stoornis A en probleem B net zo veel voor als bijvoorbeeld dertig jaar geleden?
 Welke factoren vergroten risico dat een kind stoornis A of probleem B krijgt?
 Welke factoren beschermen een kind tegen kans dat het stoornis A of probleem B ontwikkelt?
 Hoeveel kinderen hebben professionele hulp nodig?
 Hoe is het beloop van stoornis A of probleem B van kindertijd tot volwassenheid?
 Welke factoren zijn van invloed op dit beloop?
Epidemiologie werkt met begrip prevalentie  percentage van groep kinderen (of volwassenen) dat bepaalde stoornis
heeft op bepaald moment in tijd.
In algemeen drie factoren die kans vergroten dat er hulp wordt gezocht:
 Ernst van de problemen;
 Leeftijd van kind;
 Combinatie van kindproblemen en gezinsproblemen.
Hoofdstuk 2 in tien punten
1. Classificatie is het beschrijven, onderscheiden en ordenen van kenmerken van object, situatie of persoon. Bij
psychopathologie gaat het daarbij om kenmerken van gedrag en belevingen.
2. Als een gespecialiseerde hulpverlener in samenspraak met betrokkenen op grond van combinatie van
gedragskenmerken, omstandigheden en ontwikkelingen in tijd de oorzaken van een stoornis bij een kind vaststelt,
noemen we diagnose.
3. Classificatie en diagnostiek zijn in praktijk meestal met elkaar verweven.
4. DSM, Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, is classificatiesysteem.
5. DSM is van oudsher gebaseerd op categorieën. Betekent dat iemand iets wel of niet heeft.
6. Classificatie mogelijk met dimensies. Betekent dat iemand iets in bepaalde mate heeft: licht, matig of ernstig.
7. Classificatie alleen onvoldoende om te weten welke hulp iemand nodig heeft. Daarvoor ook diagnostiek nodig.

, 8. Hulpverlener die werkt met verschillende informanten hoort vaak verschillende verhalen en interpretaties.
Kunnen helpen om verachter te komen wat precies aan de hand is.
9. Iemand kan twee of meer psychische stoornissen tegelijkertijd hebben, of psychische stoornissen en lichamelijke
problemen. Verschijnsel heet comorbiditeit.
10. Of er de laatste jaren meer mensen met stoornis bij komen, is onduidelijk. Omdat DSM-classificatie “paspoort” is
naar hulp, wellicht meer mensen classificatie dan op grond van klachten gerechtvaardigd is.


Hoofdstuk 3. Theorieën over ontwikkeling
3.1 Inleiding
Vier uitgangspunten van psychopathologie:
 Wisselwerking tussen kenmerken en contexten  gedrag ontwikkelt zich vanuit hier. Hoort bio-ecologische
systeemtheorie bij.
 Verschillende vormen en betekenissen van gedrag  ervaringen die kinderen hebben opgedaan beïnvloeden hoe
ze zich in hier en nu gedragen. Gedragsmogelijkheden complexer naarmate ze ouder worden. Hoort theorie van
ontwikkelingsopgaven bij.
 Multifactoriële invloeden  altijd verschillende factoren die gedrag beïnvloeden. Hoort theorie van risico- en
beschermende factoren bij.
 Uniciteit  elk kind is uniek. Hoort theorie van ontwikkelingstraject bij.
3.2 De bio-ecologische systeemtheorie
Altijd meerdere factoren die gedrag beïnvloeden en die factoren beïnvloeden elkaar ook. Met komst biopsychosociale
model gingen professionals kijken naar wisselwerking tussen biologische, psychische en sociale aspecten gedrag. In
psychopathologie wordt bio-ecologische systeemmodel van Bronfenbrenner gebruikt. “Ecologisch” verwijst naar idee dat
kind alleen in natuurlijke omgeving goed bestudeerd kan worden. Maakt gebruik van cirkels die om elkaar heen staan om
verschillende contexten weer te geven:
 Intrapersoonlijke factoren van kind staan in het centrum. Veranderen onder invloed van verschillende systemen
waarin kind functioneert en door verstrijken tijd.
 Onder microsystemen vallen relaties die kind heeft met directe omgeving. Zijn als het ware motoren van
ontwikkeling.
 Op gebied mesosystemen ontwikkelen zich relaties tussen verschillende microsystemen waarvan kind deel
uitmaakt. Opvoeders beïnvloeden kind op twee manieren: direct (maatregelen gericht op kind) en indirect
(beïnvloeden andere microsystemen).
 Exosystemen zijn maatschappelijke systemen die via meso- en microsystemen ontwikkeling kind beïnvloeden.
 Macrosysteem draait om wetten, instituties, waarden en normen.
 Chronosysteem is lichamelijke, psychische en sociale ontwikkeling die mensen door tijd heen doormaken. Slaat op
periode waarin iemand opgroeit.
Bio-ecologische systeem zeven uitgangspunten:
 Oorzaak en gevolg beïnvloeden elkaar voortdurend wederzijds.
 Ontwikkeling vindt plaats op alle niveaus.
 Interpretatie verschilt per individu.
 Kinderen geven zelf vorm aan ontwikkeling.
 Ouders en andere opvoeders zijn bemiddelaars (vooral voor exo- en macrosysteem bij jonge kind).
 Kinderen internaliseren normen en waarden.
 Verschillende factoren kunnen elkaar versterken of verzwakken.
3.3 Ontwikkelingsopgaven
Kijken naar opgaven die kind in zijn ontwikkeling moet volbrengen. Elke leeftijdsfase heeft eigen opgaven die kind niet alleen
hoeft te volbrengen maar waarbij ze hulp krijgen van opvoeders (hebben opvoedingstaken). Theorie ontwikkelingsopgaven
drie vooronderstellingen:
 Bepaalde ontwikkelingsopgave hoort bij bepaalde periode in het leven;
 Sommige van deze opgaven zijn cultureel bepaald;
 Het wel of niet adequaat volbrengen van opgaven beïnvloed ontwikkeling en daarmee gedrag kinderen later in het
leven.
Manier waarop kinderen omgaan met gebeurtenissen in leven en wat ze wel/niet leren invloed op manier waarop ze
omgaan met latere ontwikkelingsopgaven. Als kind ontwikkelingsopgave niet goed volbrengt, niet “schuld” kind. Omgeving
kan volbrengen bemoeilijken/vergemakkelijken. Sommige ontwiklelingsopgaven tijdgebonden, andere houden we hele
leven. Ontwikkelingsopgaven afhankelijk van leeftijd, sekse, lichamelijke/sociaal-emotionele ontwikkeling en culturele eisen.
Onderverdelen in aantal perioden, staan niet 100% vast:
 Baby/peuter (0-2)  leren spanning en onlustgevoelens reguleren. Eerste mijlpaal sociale ontwikkeling is veilige
gehechtheid; bepaalt mate wel of niet op onderzoek uitgaan. Ik-besef belangrijk aan einde 2 e jaar (bijvoorbeeld
nee zeggen).
 Peuter/kleuter (2-4)  ontwikkeling geheugen, taal en fantasie. Leeftijdsgenootjes belangrijk in 3 e jaar. Kinderen
leren aanpassen en accepteren niet altijd zin krijgen; leren luisteren naar opvoeders.

,  Basisschoolperiode (4-12)  betere persoonlijke verzorging en oefenen schoolse vaardigheden. Contact met
leeftijdgenoten meestal eigen sekse en leren opbouwen vriendschapsrelaties.
 Puberteit (11-13) en vroege adolescentie (12-16)  leren veranderingen lichaam accepteren en waarderen.
Contact leeftijdsgenoten andere sekse neemt toe. Ontwikkelen emotionele zelfstandigheid en (seksuele)
persoonlijke identiteit belangrijk.
 Late adolescentie en jongvolwassenheid (16-23)  jongeren bouwen aan zelfstandigheid. Kiezen
opleiding/zoeken werk en worden financieel en emotioneel minder afhankelijk van ouders. Minder conflicten
ouders, groei volwassenheid vaak gepaard minder conflicten.
Extra ontwikkelingsopgaven
Soms ontstaan extra ontwikkelingsopgaven, bijvoorbeeld bij scheiding van ouders. Gevluchte kinderen leren emotioneel
zelfstandig worden zonder ouders, lhbti-jongeren leren geaardheid accepteren. Maatschappelijke ontwikkelingen kunnen
ook leiden tot nieuwe ontwikkelingsopgaven, bijvoorbeeld sociale media.
3.4 Risico- en beschermende factoren
Risico- en beschermende factoren gaan altijd over groepen, niet over individuen.
Beschermende factoren zijn factoren die, als er risico aanwezig is, kans op krijgen van stoornis verminderen. Werken dus
alleen als er ook risico is.
Van risicofactor sprake als kans op ontwikkelen stoornissen statistisch gezien groter is dan wanneer risicofactor er niet is.
Behalve risicofactoren die bepaald gedrag veroorzaken, ook risicofactoren die gedrag in stand houden of verergeren.
Sommige risicofactoren verkleind door interventies hulpverleners.
Risicofactoren op niveau kind
Biologische factoren
 Genetische aanleg
 Prenatale programmering (zie H4)
 Sekse  jongens meer risico op externaliserende problemen, meisjes op internaliserende problemen.
Gedragskenmerken
 Temperament  verband tussen “moeilijk temperament” en latere gedragsproblemen, en tussen “teruggetrokken
temperament” en angststoornissen. Met name ouders beoordelen temperament kind.
 Gehechtheidstype  gehechtheid kenmerk relatie kind en opvoeder, kan positief (veilig) of negatief (onveilig) zijn.
Onveilige gehechtheid risicofactor ontstaan psychische stoornissen.
 Psychische stoornis  hebben van psychische stoornis vergroot kans op ontwikkeling andere psychische stoornis.
Ingrijpende gebeurtenissen
 Echtscheiding  grotere kans psychische problemen, vooral wanneer moeilijke scheiding.
 Overgangsfasen  bij sommige overgangen kinderen moeite met aanpassen.
 Langdurig gescheiden worden van ouders  vooral risico tussen 4 mnd en 4 jaar oud.
 Mishandeling, verwaarlozing, misbruik en pesten
 Ingrijpende angstaanjagende gebeurtenissen  bijvoorbeeld overlijden ouder, oorlog, (natuur)rampen.
Risicofactoren op niveau ouders en gezin
 Ouders met psychische problemen  niet alleen vanwege risico erfelijkheid maar ook vanwege opvoeding, die
ouders met psychische problemen vaak minder goed kunnen uitvoeren.
 Echtscheiding  vooral risico als periode voor en na sprake van ruzie/geweld.
 Eenoudergezin  moeilijkheden als geldgebruik, stress of kind met moeilijk temperament maken opvoeden voor
alleenstaande ouders lastig.
 Opvoedingsgedrag/opvoedingsstijl  als ouders opvoeding niet kunnen aanpassen aan behoeften kind, loopt kind
groter risico op psychische problemen.
Risicofactoren op niveau omgeving
 Gezinsomstandigheden  draait vaak om sociaal-economische status, lage SES meer risico.
 Armoede  lage SES meestal gepaard met armoede, hierdoor kunnen kinderen belemmerd worden in
ontwikkeling.
 School  succesvol volgen van school of opleiding is belangrijke ontwikkelingsopgave. Risico wanneer kind veel
gepest of veel faalervaringen heeft.
 Buurt  kwaliteit huisvesting en buurt, andere kinderen, luchtkwaliteit, geluidsoverlast.
 Peergroup  contact met leeftijdsgenoten, risico als kind gepest of afgewezen.
 Culturele waarden en normen.
Beschermingsfactoren op niveau kind
 Hoog IQ
 Goede emotieregulatie
 Gemakkelijk temperament
 Interne locus of control (uitgaan van eigen kunnen)
 Genetische bescherming
Beschermende factoren op niveau ouders en gezin
 Aanwezigheid tenminste één volwassene die kind materiële en sociaal-emotionele bescherming biedt
 Positief gezinsklimaat
 Ouderlijk toezicht
$15.77
Accede al documento completo:

100% de satisfacción garantizada
Inmediatamente disponible después del pago
Tanto en línea como en PDF
No estas atado a nada


Documento también disponible en un lote

Conoce al vendedor

Seller avatar
Los indicadores de reputación están sujetos a la cantidad de artículos vendidos por una tarifa y las reseñas que ha recibido por esos documentos. Hay tres niveles: Bronce, Plata y Oro. Cuanto mayor reputación, más podrás confiar en la calidad del trabajo del vendedor.
skyedemunck Hogeschool Zeeland
Seguir Necesitas iniciar sesión para seguir a otros usuarios o asignaturas
Vendido
11
Miembro desde
1 año
Número de seguidores
6
Documentos
13
Última venta
10 meses hace

4.0

2 reseñas

5
1
4
0
3
1
2
0
1
0

Recientemente visto por ti

Por qué los estudiantes eligen Stuvia

Creado por compañeros estudiantes, verificado por reseñas

Calidad en la que puedes confiar: escrito por estudiantes que aprobaron y evaluado por otros que han usado estos resúmenes.

¿No estás satisfecho? Elige otro documento

¡No te preocupes! Puedes elegir directamente otro documento que se ajuste mejor a lo que buscas.

Paga como quieras, empieza a estudiar al instante

Sin suscripción, sin compromisos. Paga como estés acostumbrado con tarjeta de crédito y descarga tu documento PDF inmediatamente.

Student with book image

“Comprado, descargado y aprobado. Así de fácil puede ser.”

Alisha Student

Preguntas frecuentes