H8 Post-translatie
1. Post-translationele modificaties
Post-translationele modificaties zijn chemische aanpassingen van een
polypeptide, nadat het gevormd werd door ribosomen.
Dit start direct in het endoplasmatisch reticulum, en gaat verder in het
Golgi apparaat. De functie van deze aanpassingen is heel divers.
Bepaalde aanpassingen verhogen de oplosbaarheid van het eiwit of
zorgen ervoor dat het eiwit afgebroken wordt. Toevoeging van
signaalmoleculen kunnen bepalen waar een eiwit terecht komt of
zorgen voor activatie van het eiwit.
Subcellulaire lokalisatie signalen doen het eiwit op een specifieke plaats
aan of buiten de cel belanden
o Buiten de cel: een signaalpeptide van 20-40 aminozuren zorgt voor
secretie van het eiwit via het endoplasmatisch reticulum en wordt
nadien enzymatisch
verwijderd
o Aan het celoppervlak: aanhechting van een GPI
(glycosylfosfatidylinositol)- of isoprenyl-anker (lipiden) zorgt voor
aanhechting van het eiwit aan de celmembraan
Glycosylatie wordt opgebouwd door een wisselwerking tussen twee
enzymen (glycosyltransferasen en glycosidasen) en speelt een rol in de
lokalisatie, de oplosbaarheid, de halfwaardetijd en de immunologische,
fysische en farmacokinetische eigenschappen van het eiwit.
o N-glycosylatie: aanhechting van koolhydraten aan de stikstof van
asparagine
o O-glycosylatie: aanhechting van koolhydraten aan de zuurstof van
enkele aminozuren
Fosforylatie gebeurt door kinasen met behulp van ATP, aan serine,
threonine, tyrosine of histidine. Dit zorgt voor activatie van eiwitten in
een signalisatie cascade.
Ligatie van ubiquitine aan eiwitten wordt uitgevoerd door E1, E2, E3
enzymen met behulp van ATP. Deze ubiquitinatie wordt herkend door
het proteasoom, dat het overtollige eiwit zal afbreken tot kleine
peptiden.
2. Signaaltransductie
Signaaltransductie is een vorm van indirecte communicatie tussen
cellen waarbij een bepaalde signaalmolecule bindt op zijn receptor, die
1
, voorkomt in de celmembraan van een responsieve cel. Deze receptoren
zijn transmembranaire eiwitten die specifieke moleculen herkennen.
Het signaal wordt vervolgens doorgegeven via signaaltransductie-
eiwitten en signaaltransductiemoleculen naar effectoreiwitten die
zorgen voor een gepaste cellulaire respons. Dat kan een verandering
zijn in het metabolisme, de functie of de beweging van die cel, of
bijvoorbeeld invloed hebben op de expressie van genen.
Signaalmoleculen zijn liganden die langs allerlei wegen de cellen van
ons lichaam binnenkomen. Signalisatie kan plaatsvinden over korte of
lange afstanden.
o Autocrien: signaal werkt in op dezelfde cel die de signaalstof
produceerde
o Intracrien: signaal via receptoren in het cytoplasma of de kern van
dezelfde cel
o Juxtacrien: signaaloverdracht tussen fysiek aangrenzende cellen
o Paracrien: signaaloverdracht tussen nabijgelegen cellen
o Endocrien: signaaltransport via bloed tussen op afstand gelegen
cellen
Receptoreiwitten binden een ligand door middel van een specifieke,
niet-covalente binding. Dit zorgt voor een verandering in de
conformatie van de receptor waardoor hij overgaat van een inactieve
toestand naar een actief eiwit die het signaal doorgeeft.
Receptoren kunnen binnenin de cel voorkomen waar ze lipofiele
liganden binden.
o Deze intracellulaire receptoren kunnen zowel in het cytoplasma als
in de kern van een cel voorkomen, en worden op basis hiervan
cytoplasmatische - of nucleaire receptoren genoemd.
o Bij de intracellulaire receptoren ondergaat het ligand–receptor
complex een conformatieverandering naar een actieve
transcriptiefactor die rechtstreeks zorgt voor regulatie van
genexpressie zonder de tussenkomst van extra signaalmoleculen.
Trans-membranaire receptoren zijn gebonden aan de celmembraan en
kunnen hydrofiele of lipofiele liganden binden. Deze
membraangebonden receptoren zijn steeds gekoppeld aan een andere
eenheid.
o Ionkanaal gekoppelde receptoren vormen een hydrofiele porie door
het membraan. De liganden die hieraan binden zijn vooral
neurotransmitters die ervoor zorgen dat het ionkanaal opent en de
ionen worden doorgelaten. De transmissie van die ionen veroorzaakt
dan een elektrische activatie
van de cel.
o Een G-eiwit gekoppelde receptor of GPCR gaat in het cytoplasma
een interactie aan met een G-eiwit. Dit G-eiwit bestaat uit drie
2
1. Post-translationele modificaties
Post-translationele modificaties zijn chemische aanpassingen van een
polypeptide, nadat het gevormd werd door ribosomen.
Dit start direct in het endoplasmatisch reticulum, en gaat verder in het
Golgi apparaat. De functie van deze aanpassingen is heel divers.
Bepaalde aanpassingen verhogen de oplosbaarheid van het eiwit of
zorgen ervoor dat het eiwit afgebroken wordt. Toevoeging van
signaalmoleculen kunnen bepalen waar een eiwit terecht komt of
zorgen voor activatie van het eiwit.
Subcellulaire lokalisatie signalen doen het eiwit op een specifieke plaats
aan of buiten de cel belanden
o Buiten de cel: een signaalpeptide van 20-40 aminozuren zorgt voor
secretie van het eiwit via het endoplasmatisch reticulum en wordt
nadien enzymatisch
verwijderd
o Aan het celoppervlak: aanhechting van een GPI
(glycosylfosfatidylinositol)- of isoprenyl-anker (lipiden) zorgt voor
aanhechting van het eiwit aan de celmembraan
Glycosylatie wordt opgebouwd door een wisselwerking tussen twee
enzymen (glycosyltransferasen en glycosidasen) en speelt een rol in de
lokalisatie, de oplosbaarheid, de halfwaardetijd en de immunologische,
fysische en farmacokinetische eigenschappen van het eiwit.
o N-glycosylatie: aanhechting van koolhydraten aan de stikstof van
asparagine
o O-glycosylatie: aanhechting van koolhydraten aan de zuurstof van
enkele aminozuren
Fosforylatie gebeurt door kinasen met behulp van ATP, aan serine,
threonine, tyrosine of histidine. Dit zorgt voor activatie van eiwitten in
een signalisatie cascade.
Ligatie van ubiquitine aan eiwitten wordt uitgevoerd door E1, E2, E3
enzymen met behulp van ATP. Deze ubiquitinatie wordt herkend door
het proteasoom, dat het overtollige eiwit zal afbreken tot kleine
peptiden.
2. Signaaltransductie
Signaaltransductie is een vorm van indirecte communicatie tussen
cellen waarbij een bepaalde signaalmolecule bindt op zijn receptor, die
1
, voorkomt in de celmembraan van een responsieve cel. Deze receptoren
zijn transmembranaire eiwitten die specifieke moleculen herkennen.
Het signaal wordt vervolgens doorgegeven via signaaltransductie-
eiwitten en signaaltransductiemoleculen naar effectoreiwitten die
zorgen voor een gepaste cellulaire respons. Dat kan een verandering
zijn in het metabolisme, de functie of de beweging van die cel, of
bijvoorbeeld invloed hebben op de expressie van genen.
Signaalmoleculen zijn liganden die langs allerlei wegen de cellen van
ons lichaam binnenkomen. Signalisatie kan plaatsvinden over korte of
lange afstanden.
o Autocrien: signaal werkt in op dezelfde cel die de signaalstof
produceerde
o Intracrien: signaal via receptoren in het cytoplasma of de kern van
dezelfde cel
o Juxtacrien: signaaloverdracht tussen fysiek aangrenzende cellen
o Paracrien: signaaloverdracht tussen nabijgelegen cellen
o Endocrien: signaaltransport via bloed tussen op afstand gelegen
cellen
Receptoreiwitten binden een ligand door middel van een specifieke,
niet-covalente binding. Dit zorgt voor een verandering in de
conformatie van de receptor waardoor hij overgaat van een inactieve
toestand naar een actief eiwit die het signaal doorgeeft.
Receptoren kunnen binnenin de cel voorkomen waar ze lipofiele
liganden binden.
o Deze intracellulaire receptoren kunnen zowel in het cytoplasma als
in de kern van een cel voorkomen, en worden op basis hiervan
cytoplasmatische - of nucleaire receptoren genoemd.
o Bij de intracellulaire receptoren ondergaat het ligand–receptor
complex een conformatieverandering naar een actieve
transcriptiefactor die rechtstreeks zorgt voor regulatie van
genexpressie zonder de tussenkomst van extra signaalmoleculen.
Trans-membranaire receptoren zijn gebonden aan de celmembraan en
kunnen hydrofiele of lipofiele liganden binden. Deze
membraangebonden receptoren zijn steeds gekoppeld aan een andere
eenheid.
o Ionkanaal gekoppelde receptoren vormen een hydrofiele porie door
het membraan. De liganden die hieraan binden zijn vooral
neurotransmitters die ervoor zorgen dat het ionkanaal opent en de
ionen worden doorgelaten. De transmissie van die ionen veroorzaakt
dan een elektrische activatie
van de cel.
o Een G-eiwit gekoppelde receptor of GPCR gaat in het cytoplasma
een interactie aan met een G-eiwit. Dit G-eiwit bestaat uit drie
2