Ethiek – les 1: moraal en ethiek
SW is een normatief beroep -> wat is goed en wat is fout?
Technisch-instrumentele professionaliteit: beschikking over kennis, kunde en vaardigheden en het
effectief zijn in het bereiken van doelen
Normatieve professionaliteit: nadenken over waarden in je werkveld waarbij die waarden de
leidraad in je handelen vormen
Moraal: waarden en normen
4 soorten intuïtieve moralen:
1. Hechtingsmoraal: hoe gaan we om met mensen waarmee we verbonden zijn
2. Geweldmoraal: hoe gaan we om met bedreigende situaties
3. Reinigingsmoraal: reinheid is goed en besmetting is kwaad
4. Samenwerkingsmoraal: hoe we met elkaar samenwerken en hoe we omgaan met mensen
die de samenwerking bedreigen
Morele vragen: gaan over goed en kwaad en de manier waarop mensen zouden moeten leven
Morele opvattingen: een antwoord op de vraag hoe men zich als mens goed en verantwoordelijk
kan gedragen
Micro – hoe omgaan van mens tot mens
Meso – morele keuzes van organisaties, opvattingen over de missie van een instelling
Macro – hoe moet de samenleving worden ingericht
Waarden: idealen en motieven die in een samenleving of groep als nastrevingswaardig worden
beschouwd
Normen: concrete richtlijnen voor het handelen en opvattingen over hoe iemand zich hoort te
gedragen in bepaalde omstandigheden gebaseerd op waarden, fatsoensnormen, juridische normen,
morele normen
Deugd: goede eigenschap die ertoe leidt dat hij moreel juist handelt, komt vaak overeen met een
waarde of is te koppelen aan een waarde
Ethiek: systematische reflectie op morele vragen op basis van rationele argumenten, de leer van
wat ethisch of moreel is
Descriptieve ethiek: beschrijft een moraal in een gemeenschap (zonder oordeel)
Prescriptieve/normatieve ethiek: beschrijft algemene principes om te bepalen wat moreel juist
gedrag is, handelsvoorschrift (met oordeel)
- Beroepsethiek: specifieke morele regels voor een bepaalde beroepsgroep, kan normatief
zijn
Meta-ethiek: morele vraagstukken op hoger abstract niveau, reflecteert op betekenis, herkomst en
geldigheid van visies over goed en kwaad
, 4 vragen waar meta-ethiek zich meer bezig houdt:
1. Cultureel relativisme of universele waarden: gelden voor iedereen dezelfde waarden of
staan waarden altijd is een culturele context en moeten ze vanuit die context beoordeeld
worden
2. Vrijheid en verantwoordelijkheid: in hoeverre zijn mensen vrij en verantwoordelijk voor
hun daden en hoe verhoudt dit zich tot wil
3. Gelijkheid: in hoeverre zijn mensen gelijk en hoe zou dit moeten
4. Maatschappelijke vrijheid: hoe ziet een rechtvaardige samenleving eruit
Morele ontwikkeling – Kohlberg: sluit aan bij cognitieve theorie van Piaget
Niveau Stadium
Preconventioneel: morele actor past zich niet 1. gehoorzaamheid en straf: beloning of straf
aan de omgeving aan, beoordelen op basis van kunnen verdienen als gevolg van acties
gevolgen 2. voor wat hoort wat: eigen belang nastreven
en dat ook verwachten van anderen
Conventioneel: morele actor houdt rekening 3. brave jongen/braaf meisje: gewaardeerd
met de omgeving, inleven in anderen willen worden door directe sociale omgeving
4. wet en orde: aan gewoonten en wetten
willen houden om de sociale structuur in stand
te houden
Postconventioneel: morele actor kan afstand 5. mensenrechten: handelen baseren op
nemen van de situatie en zelfstandig bedenken algemeen geldende rechten
wat juiste normen en waarden zijn, abstract 6. universele waarden: uitgaan van morele
denken principes die niet gebonden zijn aan een
gemeenschap
Morele ontwikkeling – Gilligan: theorie gebaseerd op verbondenheid
Niveau Betekenis
Preconventioneel: egoïsme Handelen met als doel individuele overleving,
wat is goed voor mij
Conventioneel: altruïsme Handelen met als doel zelfopoffering, wat is
goed voor een ander
Postconventioneel: egoïsme en altruïsme Evenwicht vinden tussen eigenbelang en dat
van een ander, win-win situatie creëren
SW is een normatief beroep -> wat is goed en wat is fout?
Technisch-instrumentele professionaliteit: beschikking over kennis, kunde en vaardigheden en het
effectief zijn in het bereiken van doelen
Normatieve professionaliteit: nadenken over waarden in je werkveld waarbij die waarden de
leidraad in je handelen vormen
Moraal: waarden en normen
4 soorten intuïtieve moralen:
1. Hechtingsmoraal: hoe gaan we om met mensen waarmee we verbonden zijn
2. Geweldmoraal: hoe gaan we om met bedreigende situaties
3. Reinigingsmoraal: reinheid is goed en besmetting is kwaad
4. Samenwerkingsmoraal: hoe we met elkaar samenwerken en hoe we omgaan met mensen
die de samenwerking bedreigen
Morele vragen: gaan over goed en kwaad en de manier waarop mensen zouden moeten leven
Morele opvattingen: een antwoord op de vraag hoe men zich als mens goed en verantwoordelijk
kan gedragen
Micro – hoe omgaan van mens tot mens
Meso – morele keuzes van organisaties, opvattingen over de missie van een instelling
Macro – hoe moet de samenleving worden ingericht
Waarden: idealen en motieven die in een samenleving of groep als nastrevingswaardig worden
beschouwd
Normen: concrete richtlijnen voor het handelen en opvattingen over hoe iemand zich hoort te
gedragen in bepaalde omstandigheden gebaseerd op waarden, fatsoensnormen, juridische normen,
morele normen
Deugd: goede eigenschap die ertoe leidt dat hij moreel juist handelt, komt vaak overeen met een
waarde of is te koppelen aan een waarde
Ethiek: systematische reflectie op morele vragen op basis van rationele argumenten, de leer van
wat ethisch of moreel is
Descriptieve ethiek: beschrijft een moraal in een gemeenschap (zonder oordeel)
Prescriptieve/normatieve ethiek: beschrijft algemene principes om te bepalen wat moreel juist
gedrag is, handelsvoorschrift (met oordeel)
- Beroepsethiek: specifieke morele regels voor een bepaalde beroepsgroep, kan normatief
zijn
Meta-ethiek: morele vraagstukken op hoger abstract niveau, reflecteert op betekenis, herkomst en
geldigheid van visies over goed en kwaad
, 4 vragen waar meta-ethiek zich meer bezig houdt:
1. Cultureel relativisme of universele waarden: gelden voor iedereen dezelfde waarden of
staan waarden altijd is een culturele context en moeten ze vanuit die context beoordeeld
worden
2. Vrijheid en verantwoordelijkheid: in hoeverre zijn mensen vrij en verantwoordelijk voor
hun daden en hoe verhoudt dit zich tot wil
3. Gelijkheid: in hoeverre zijn mensen gelijk en hoe zou dit moeten
4. Maatschappelijke vrijheid: hoe ziet een rechtvaardige samenleving eruit
Morele ontwikkeling – Kohlberg: sluit aan bij cognitieve theorie van Piaget
Niveau Stadium
Preconventioneel: morele actor past zich niet 1. gehoorzaamheid en straf: beloning of straf
aan de omgeving aan, beoordelen op basis van kunnen verdienen als gevolg van acties
gevolgen 2. voor wat hoort wat: eigen belang nastreven
en dat ook verwachten van anderen
Conventioneel: morele actor houdt rekening 3. brave jongen/braaf meisje: gewaardeerd
met de omgeving, inleven in anderen willen worden door directe sociale omgeving
4. wet en orde: aan gewoonten en wetten
willen houden om de sociale structuur in stand
te houden
Postconventioneel: morele actor kan afstand 5. mensenrechten: handelen baseren op
nemen van de situatie en zelfstandig bedenken algemeen geldende rechten
wat juiste normen en waarden zijn, abstract 6. universele waarden: uitgaan van morele
denken principes die niet gebonden zijn aan een
gemeenschap
Morele ontwikkeling – Gilligan: theorie gebaseerd op verbondenheid
Niveau Betekenis
Preconventioneel: egoïsme Handelen met als doel individuele overleving,
wat is goed voor mij
Conventioneel: altruïsme Handelen met als doel zelfopoffering, wat is
goed voor een ander
Postconventioneel: egoïsme en altruïsme Evenwicht vinden tussen eigenbelang en dat
van een ander, win-win situatie creëren