gerechtelijk recht 2024-
2025
,Hoofdstuk 1. De jurisdictionele rechtshandeling
A. Materiële begripsomschrijving
Jurisdictionele rechtshandeling = een beslissing waarbij een rechtsgeschil wordt beslecht.
Om te kunnen spreken van een jurisdictionele rechtshandeling in materiële zin dienen aldus volgende
voorwaarden voldaan te zijn:
1. De rechter neemt kennis van een geschil ⬄ willige rechtspraak (artikel 146 GW)
● Er is een geschil, i.e. een verschil van mening betreffende de toepassing van rechtsregels, dus over
wederzijdse rechten en verplichtingen van rechtssubjecten.
○ Geding is een procedure dat ipso facto een geschil impliceert
○ Rechters houden zich soms ook bezig met dingen die met rechtsgeschillen niets te maken
hebben (= oneigenlijke of willige rechtspraak)
● De rechter neemt enkel kennis van en in de mate dat de geschillen bij hem aanhangig gemaakt
worden hij kan dit nooit ambtshalve, proprio motu, doen.
○ Beschikkingsbeginsel: partijen bepalen de grenzen van het geschil (artikel 1138 Ger. W)
○ De rechter mag geen uitspraak ultra petita doen: hij kan niet meer toekennen dan dat er
gevorderd is.
● De rechter is verplicht te beslissen
○ Verbod van rechtsweigering: je mag het recht niet in eigen handen nemen, je moet dit
afdwingen voor een rechter, de rechter moet dan beslissen (artikel 5 Ger. W.)
2. Het gaat om een rechtsgeschil
Dit zijn geschillen over de toepassing van het objectieve recht of over subjectieve rechten. Aanvankelijk
hebben rechtsgeschillen doorgaans betrekking op het materieel recht, doch eenmaal een vordering is
ingeleid worden daaraan vaak formeelrechtelijke, meer precies procesrechtelijke “geschillen over het
geding” aan toegevoegd.
We onderscheiden volgende geschillen:
a) Over de rechtsfeiten sensu lato: feiten met juridische gevolgen
i) geen rechtsfeiten sensu stricto (bv. u wordt 18 jaar)
b) Over het toepasselijk recht
c) Over de rechtsgevolgen
1
,3. De rechter spreekt recht
De rechter maakt duidelijk wat de precieze draagwijdte is, in een concreet geval, van de in abstracto
geformuleerde rechtsregel, de rechter moet dus uitmaken wat de rechtsregel zegt.
● Verbod van opportuniteitscontrole:
○ T.a.v. particulier: partijen beschikken over een discretionaire appreciatiebevoegdheid,
waardoor de rechter enkel mag nagaan wat in alle redelijkheid onaanvaardbaar is (=
marginale toetsing)
(bv. man doet beroep op escortbureau, er wordt een contract opgemaakt, het bureau stapt
naar de rechter om de betaling te komen, de rechter moet nagaan of het contract
rechtsgeldig is, is er een verbintenis tot betaling, de rechter heeft zich voor de rest niet te
bemoeien zolang de openbare orde niet wordt geraakt)
○ T.a.v. overheid: anderzijds beschikt ook de rechter over een enorme discretionaire
bevoegdheid waardoor de grens tussen de marginale en integrale toetsing soms vaag is (=
billijkheidsoordeel)
(bv. rechter mag niet op de stoel van de wetgever gaan zitten, de beleidsvrijheid van het
bestuur met niet ontnomen worden)Verbod om bij wege van algemene en als regel
geldende beschikking uitspraak te doen: de rechter beslecht enkel die specifieke zaak,
spreekt enkel recht in de zaak die voor hem wordt gebracht, de uitspraak geldt ook enkel
voor deze zaak (artikel 6 Ger. W.) (= scheiding der machten - no binding force of
precedent)
● Verbod om bij wege van algemene en als regel geldende beschikking uitspraak te doen: de rechter
beslecht enkel die specifieke zaak, spreekt enkel recht in de zaak die voor hem wordt gebracht, de
uitspraak geldt ook enkel voor deze zaak (artikel 6 Ger. W.) (= scheiding der machten - no binding
force of precedent)
○ uitspraken van hogere rechtbanken zijn niet bindend voor lagere rechtbanken
○ Persuasive force of precedent (⬄ binding force of precedent):
rechtspraak is een gezaghebbende bron van recht en de rechter mag
zich hierbij aansluiten omdat hij die goedkeurt, niet omdat hij
dat zou moeten.
4. De rechter beslecht het geschil
2
, Het is in een rechtstaat absoluut noodzakelijk dat geschillen uiteindelijk tot een einde kunnen komen. Het
gezagshalve beëindigen van een rechtsgeschil, door definitief te beslissen wie van de gedingvoerende
partijen het bij het rechte eind heeft en in hoeverre dat het geval is (= rechtszekerheidsbeginsel)
Twee nauw verwante concepten:
➢ Uitputting van rechtsmacht: eenmaal de rechter een beslissing heeft genomen, kan hij (geld voor
de gehele zetel) daar in dezelfde rechtspleging niet meer op terugkomen, noch spontaan, noch op
verzoek van de partijen. Een rechter die terugkomt op zijn eigen beslissing begaat een
machtsoverschrijding aangezien zijn rechtsmacht reeds was uitgeput, een eindbeslissing heeft tot
gevolg dat dezelfde rechter daarover niet meer gevat kan worden.
➢ Het gezag van het rechterlijk gewijsde: dit handelt over het effect van een eindbeslissing ten
aanzien van een rechter in een andere rechtspleging, krachtens het gezag van gewijsde mag die
andere rechter niet terugkomen op de eerder beslissing (artikel 25 Ger. W.)
○ Elke eindbeslissing, d.w.z. elke rechterlijke beslissing die een juridisch geschilpunt
beslecht, heeft gezag van gewijsde, zelfs een beslissing van een onbevoegde rechter, of een
beslissing die in kort geding is gewezen.
Negatieve aspecten van het rechterlijk gewijsde
● Partijen kunnen niet (laten) terugkomen op een rechterlijke beslissing door hun vordering
opnieuw in te stellen (artikel 25 Ger.W.).
● Het gezag van gewijsde is slechts relatief, het strekt zich niet verder uit dan tot hetgeen het
voorwerp van de beslissing heeft uitgemaakt (artikel 23 Ger.W.)
● De exceptie van gewijsde kan door de partijen in elke stand van het geding voor de feitenrechter
worden opgeworpen (artikel 27 Ger.W.).
● In beginsel kan ze niet ambtshalve door de rechter worden opgeworpen daar ze de openbare orde
niet raakt, doch heeft het HvC gesteld dat een rechter wel de exceptie kan inroepen omdat hij
anders machtoverschrijding zou begaan, hetgeen de openbare orde wel raakt.
Positieve aspecten van het rechterlijk gewijsde
● Aan een rechterlijke beslissing komt bijzondere bewijskracht toe, een vermoeden van
rechtmatigheid, doch is een vonnis nooit onweerlegbaar (artikel 1352 BW)
● Uit gezag van gewijsde kan kracht van gewijsde voortvloeien, namelijk wanneer de beslissing
niet meer vatbaar is voor een rechtsmiddel dat een schorsende werking heeft (artikel 28 Ger.W.)
en cassatievoorziening (= verzet of hoger beroep)
3