HC biomedische wetenschappen
Biomoleculen en metabolisme
Het lichaam werkt als een fabriek
ons lichaam = biochemische fabriek bestaande uit biomoleculen. Er is aanvoer
van voedingsstoffen en afvoer van afvalstoffen nodig.
De verschillende lagen van het lichaam
Biomoleculen
We beschrijven biomoleculen op basis van hun samenstellingen. Verbindingen
kunnen gemaakt worden en die sorteren we dan in:
Monomeren (mono = 1 )
Dimeren (di = 2 )
Oligomeren (oligo = korte ketens)
Polymeren (poly = lange keten )
De verschillende soorten biomoleculen:
1
, Koolhydraten (suikers = sachariden)
o Snelle suikers = snel verteerd: suiker, fruit,.. korte keten
(oligomeren)
o Trage suikers = traag verteerd: brood, pasta,.. lange keten
(polymeren)
Lipiden (vetten)
Proteïnen (eiwitten = peptiden)
Nucleïnezuren (genetisch materiaal)
Het zijn bouwstoffen en brandstoffen voor ons lichaam en zijn allemaal
opgemaakt uit ketens van koolstof.
Samenstelling lichaam:
- 60% water
- 15% eiwitten
- 1% koolhydraten
- 4% mineralen
- 20% vetten
Koolhydraten (suikers)
Graan, brood, aardappelen, pasta, suikerklontjes en fruit
Er zijn snelle en trage suikers. (dit heeft niks te maken met de samenstelling van
de verschillende monosachariden er zitten overal glucose en fructose in)
Snelle suikers
- Korte ketens (monomeren) : ze verteren snel en geven een soort piek
- Bv. Een blikje cola gaat je heel goed doen voelen voor een korte
periode
- Voorbeelden: suiker, koekjes en fruit
Trage suikers
- Lange ketens (polymeren): ze verteren traag omdat ze stukje per stukje
afgebroken en verteerd moeten worden. Ze geven geen piek maar
zorgen dat je langer verder kan met de hoeveelheid
- Bv. ’s Ochtends een boterham eten kom je veel langer toe tot de
middag
- Voorbeelden: pasta, aardappelen en brood
2
, We kunnen deze onderverdelen in verbindingen die ze maken:
Monosachariden (glucose)
Disachariden (glucose + fructose)
Oligosachariden
Polysachariden (elk bolletje is een glucose molecuul, dit is zetmeel)
We moeten weten dat een glucose molecuul een 6
hoek is met een zuurstof in de hoek. We moeten
de 3 chemische elementen kennen.
- Koolstof ( C )
- Waterstof ( H )
- Zuurstof ( O )
Suikers bestaan altijd uit deze verhouding: per
koolstof heb je een zuurstof en 2 waterstoffen, wat
belangrijk is voor de chemische eigenschappen van koolhydraten. De
koolhydraten zijn hydrofiel, ze houden van water waardoor we ze makkelijk
kunnen oplossen in water.
Glucose tekenen:
3
Biomoleculen en metabolisme
Het lichaam werkt als een fabriek
ons lichaam = biochemische fabriek bestaande uit biomoleculen. Er is aanvoer
van voedingsstoffen en afvoer van afvalstoffen nodig.
De verschillende lagen van het lichaam
Biomoleculen
We beschrijven biomoleculen op basis van hun samenstellingen. Verbindingen
kunnen gemaakt worden en die sorteren we dan in:
Monomeren (mono = 1 )
Dimeren (di = 2 )
Oligomeren (oligo = korte ketens)
Polymeren (poly = lange keten )
De verschillende soorten biomoleculen:
1
, Koolhydraten (suikers = sachariden)
o Snelle suikers = snel verteerd: suiker, fruit,.. korte keten
(oligomeren)
o Trage suikers = traag verteerd: brood, pasta,.. lange keten
(polymeren)
Lipiden (vetten)
Proteïnen (eiwitten = peptiden)
Nucleïnezuren (genetisch materiaal)
Het zijn bouwstoffen en brandstoffen voor ons lichaam en zijn allemaal
opgemaakt uit ketens van koolstof.
Samenstelling lichaam:
- 60% water
- 15% eiwitten
- 1% koolhydraten
- 4% mineralen
- 20% vetten
Koolhydraten (suikers)
Graan, brood, aardappelen, pasta, suikerklontjes en fruit
Er zijn snelle en trage suikers. (dit heeft niks te maken met de samenstelling van
de verschillende monosachariden er zitten overal glucose en fructose in)
Snelle suikers
- Korte ketens (monomeren) : ze verteren snel en geven een soort piek
- Bv. Een blikje cola gaat je heel goed doen voelen voor een korte
periode
- Voorbeelden: suiker, koekjes en fruit
Trage suikers
- Lange ketens (polymeren): ze verteren traag omdat ze stukje per stukje
afgebroken en verteerd moeten worden. Ze geven geen piek maar
zorgen dat je langer verder kan met de hoeveelheid
- Bv. ’s Ochtends een boterham eten kom je veel langer toe tot de
middag
- Voorbeelden: pasta, aardappelen en brood
2
, We kunnen deze onderverdelen in verbindingen die ze maken:
Monosachariden (glucose)
Disachariden (glucose + fructose)
Oligosachariden
Polysachariden (elk bolletje is een glucose molecuul, dit is zetmeel)
We moeten weten dat een glucose molecuul een 6
hoek is met een zuurstof in de hoek. We moeten
de 3 chemische elementen kennen.
- Koolstof ( C )
- Waterstof ( H )
- Zuurstof ( O )
Suikers bestaan altijd uit deze verhouding: per
koolstof heb je een zuurstof en 2 waterstoffen, wat
belangrijk is voor de chemische eigenschappen van koolhydraten. De
koolhydraten zijn hydrofiel, ze houden van water waardoor we ze makkelijk
kunnen oplossen in water.
Glucose tekenen:
3