MFP BLOEDSOMLOOP
Morfologie ................................................................................................................. 4
Hoofdstuk 1: bloed..................................................................................................... 4
1.1. Morfologie van het bloed ............................................................................... 4
1.2. Fysiologische aspecten van het bloed ............................................................... 9
Hoofdstuk 2: het hart ............................................................................................... 21
2.1. Uitwendige bouw van het hart ....................................................................... 21
2.2. Het pericard ................................................................................................ 22
2.3. Inwendige bouw van het hart ........................................................................ 23
2.4. Histologie .................................................................................................. 30
2.5. Integratie .................................................................................................... 32
Hoofdstuk 3: het vaatstelsel ...................................................................................... 38
3.1. Anatomie ................................................................................................... 38
3.2. Histologie................................................................................................... 63
Biofysica .................................................................................................................. 78
Hoofdstuk 1: organisatie CV systeem - hemodynamica .............................................. 78
1.1. Cardiovasculair systeem ............................................................................... 78
1.2. Basisconcepten in de hemodynamiek ............................................................. 78
1.3. Katakteristieken van de bloedstroming ........................................................... 81
1.4. Laminaire constante flow en de wet van Poiseuille .......................................... 82
1.5. Eigenschappen van het bloed: viscositeit ........................................................ 83
1.6. Het arterieel en veneus vaatbed ..................................................................... 86
1.7. de vergelijking van Bernouilli en inertie ......................................................... 87
1.8. Oorsprong van druk in de circulatie ............................................................... 90
Hoofdstuk 2: mechanische eigenschappen van bloedvaten ......................................... 93
2.1. Elasticiteit van de vaten ................................................................................ 93
2.2. Samenstelling van bloedvaten ....................................................................... 93
2.3. Spanning in de vaatwand .............................................................................. 95
2.4. Opbouw vaatwand ~ spanningskracht ............................................................ 95
Hoofdstuk 3: golven in het cardiovasculair systeem ................................................... 98
, 3.1. Pulsatiele flow in het cardiovasculair systeem ................................................. 98
3.2. Golven in het aterieel vaatbed ..................................................................... 100
Fysiopathologie....................................................................................................... 102
Hoofdstuk 1: inleiding ............................................................................................ 102
1.1. Waarom is er nood aan een cardiovasulair systeem ........................................ 102
1.2. De organisatie van het cardiovasculair systeem ............................................. 102
1.3. De fundamentele elementen die de bloedstroming (flow) doorheen het hart en
bloedvaten bepalen/ beschrijven............................................................................. 103
Hoofdstuk 2: microcirculatie .................................................................................. 106
2.1. De anatomie van de microcirculatie ............................................................. 106
2.2. De uitwisseling van stoffen ter hoogte van de capillairen ................................ 106
2.3. Verwijderen van extra vocht via lymfevaten .................................................. 112
2.4. De regeling van de microcirculatie............................................................... 113
Hoofdstuk 3: elektrofysiologie en ECG ................................................................... 118
3.1. De componenten van het elektrisch weefsel van het hart ................................. 118
3.2. Cellulaire elektrofysiologie ......................................................................... 118
3.3. ECG ........................................................................................................ 124
Hoofdstuk 4 : hart als een pomp ............................................................................. 136
4.1. De hartcyclus ............................................................................................ 136
4.2. Dynamica: pompwerking + regulatie............................................................ 142
Hoofdstuk 5: regeling bloeddruk & hartdebiet ........................................................ 153
5.1. Bloeddruk + cardiovasculaire controle ......................................................... 153
5.2. Kortetermijnscontrole MAP ........................................................................ 154
5.3. Regeling cardiac output (CO) ...................................................................... 156
5.4. Matching van de veneuze retour en hartdebiet ............................................... 158
5.5. Middellange tot lange termijn controle ......................................................... 161
Hoofdstuk 6: bijzondere circulaties ......................................................................... 165
6.1. Controle regionale bloed flow ..................................................................... 165
6.2. Hersenen .................................................................................................. 165
6.3. Hart ......................................................................................................... 168
6.4. Skeletspier................................................................................................ 172
6.5. GI stelsel .................................................................................................. 173
, 6.6. de huid ..................................................................................................... 176
Hoofdstuk 7: integratieve fysiologie ........................................................................ 179
7.1. interactie tussen verschillende controlesystemen............................................ 179
7.2. toepassingen van systeemanalyse ................................................................ 179
,Morfologie
Hoofdstuk 1: bloed
1.1. Morfologie van het bloed
1.1.1. Inleiding: samenstelling van bloed
ð De gemiddelde volwassene heeft ongeveer 5 tot 6 liter circulerend bloed
- 8% van het totale lichaamsgewicht
ð Bloed is samengesteld uit:
- Plasma: extracellulair vocht met mineralen en eiwitten
- Bloedcellen: die in het plasma gesuspendeerd zijn
Rode bloedcellen (erythrocyten)
Bloedplaatjes (thrombocyten)
Witte bloedcellen (leukocyten)
ð In normale omstandigheden bestaat circa 40-45% van het volume van bloed uit
cellen
- De grootste hoeveelheid zijn rode bloedcellen
- Het volume van het totaal aantal rode bloedcellen wordt uitgedrukt in
hematocriet
- Hematocriet is dus een maat voor de concentratie van rode bloedcellen en
niet voor het totale aantal
ð De cellulaire componenten van bloed kunnen microscopisch wordt bestudeerd
in uitstrijkpreparaten die gekleurd worden
- Hierin kunnen volgende cellen worden herkend: erythrocyten,
granulocyten (neutrofielen, eosinofielen, basofielen), lymfocyten,
monocyten en bloedplaatjes
ð Plasma is een waterige oplossing van elektrocyten, plasma proteïnen,
koolhydraten en lipiden
ð De normale concentratie van proteïnen in plasma is ongeveer 7g/dL
- Dit resulteert in een colloïd osmotische druk of oncotische druk van
ongeveer 25 mmHg
- De meest frequentie proteïnen zijn albumine, fibrinogeen en globulines
ð De plasma concentratie van albumine is ongeveer 3,5-5,5 g/dL
- Dit proteïne wordt aangemaakt in de lever
- Oorzaken van een tekort kunnen zijn: een verminderde aanmaak door
bijvoorbeeld lever cirrose, malnutritie of verhoogd verlies bij
nierproblemen
ð Fibrinogeen splitst in fibrine monomeren, die samen fibrine polymeer vormen
- Dit is het eindproduct van stolling
- In de mazen van dit polymeer worden witte bloedcellen, bloedplaatjes en
wat plasma gevangen
ð Wanneer bloed dus het lichaam verlaat, gaat het stollen
, -
Bij bloed afname wordt bloed opgevangen in buisjes waarin zich
anticoagulantia bevinden
- Het bloed blijft dan als suspensie van cellen in plasma
ð Neemt men bloed af zonder anticoagulans in de buis, dan treedt stolling op
- Wat overblijft is serum
- Dit is dus verschillend van plasma aangezien er geen fibrinogeen of andere
stollingsfactoren aanwezig zijn
- In serum zijn er evenwel nog albumine, antilichamen en andere proteïnen
aanwezig
ð De andere proteïnen naast albumine en fibrinogeen worden globulines
genoemd
ð Elektroferese kan gebruikt worden om de plasma eiwitten van elkaar te
scheiden
- De mobiliteit van de eiwitten is afhankelijk van het moleculair gewicht
(grootte en vorm) van de elektrische lading
1.1.2. Het beenmerg
1.1.2.1. Morfologie van het beenmerg
• Embyronale hematopoiëse zal eerst plaatsvinden in de dooierzak en
nadien in de foetale lever en milt
- Nadien zal in het postnatale leven de bloedcelaanmaak
plaatsvinden in het rode beenmerg dat zich bevindt in de botten
• Een onderscheid wordt gemaakt tussen:
- Rood, actief hematogeen beenmerg: rood gekleurd door de
aanwezigheid van grote hoeveelheden erythrocyten en precursoren
- Inactief, geel beenmerg rijk aan vetcellen
• Hoewel bij de neonaat alle beenmerg actief is gaat progressief meer
beenmerg over naar geel beenmerg zodat bij de volwassenen er enkel
nog in de axiale beenderen rood beenmerg aanwezig is
• Zowel rood als geel beenmerg is opgebouwd uit reticulair bindweefsel,
dat echter anders is opgevuld
• Het onderscheid tussen beiden is geen alles-of-niets fenomeen, maar
wordt gemaakt naar de overheersende invulling van het reticulair
bindweefsel
1.1.2.2. Bloedcelvorming in het beenmerg: hematopoïese
• Het prille van begin van de bloedcelaanmaak (hematopoïese) in het
beenmerg vindt plaats als de zogenaamde hematopoietische stamcel
zich gaat ontwikkelen richting bloedcel
- De stamcel kan door celdeling vermenigvuldigen naar een nieuwe
stamcel of differentiëren tot een specifieke voorlopercel
• Direct in het begin van dit rijpingsproces wordt de stamcel in een
bepaalde richting gedwongen
, • Afhankelijk van hormoonachtige stoffen groeit ene stamcel tot rode
bloedcellen (erythrocyten), witte bloedcellen (leukocyten) of
bloedplaatjes (thrombocyten)
- De witte bloedcellen zijn nog onder te verdelen in lymfocyten,
monocyten, granulocyten
1.1.3. De milt
1.1.3.1. Macroscopisch uitzicht
• De milt heeft een belangrijke functie in bloedaanmaak en afbraak
• Bovendien heeft het een belangrijke functie in de afweerreactie tegen
bacteriën
• De milt is macroscopisch een boonvormig, purperrood orgaan, gelegen
in het linker hypochonder
- Gemiddeld is de milt 12 cm lang, 7 cm breed en 4 cm dik
• De oppervlakte is quasi volledig bedekt door het viscerale peritoneum
(sereuze bekleding) en is dus glad
• Er zijn twee polen aan de milt:
- Extremitas anterior (vooraan)
- Extremitas posterior (achteraan)
• De binnenzijde is de facies visceralis, wordt ingedeeld in drie
indeukingen:
- Facies gastrica
- Facies renalis: respectievelijk boven en voor, onder en achter de
hilus gelegen
- Facies colica: onderaan tegen de voorste pool
- De vlakken zijn genoemd naar de organen waarmee ze in contact
komen
• Centraal op de facies visceralis dringen bloedvaten en zenuwen de milt
binnen op een wat vooruitspringend deel, hilus lienis
• De milt is gefixeerd door een meso aan de hilus en verder door een
wisselende band van de hilus naar de achterwand, het ligamentum
phrenico-lienale
1.1.3.2. Opbouw
• Onder de sereuze bekleding (= voortzetting van het buikvlies) bevindt
zich een fibreus kapsel (capsula fibrosa)
- Van de capsula fibrosa vertrekken bindweefselige, onvolledige
beschotten (trabekels) die het parenchym van de milt (miltpulpa) in
compartimenten verdelen
• Via deze trabekels verdelen de arterieën en zenuwen zich tot diep in de
pulpa
- De venen volgen de trabekels slechts kort
- Lymfevaten ontstaat slechts in de trabekels
Morfologie ................................................................................................................. 4
Hoofdstuk 1: bloed..................................................................................................... 4
1.1. Morfologie van het bloed ............................................................................... 4
1.2. Fysiologische aspecten van het bloed ............................................................... 9
Hoofdstuk 2: het hart ............................................................................................... 21
2.1. Uitwendige bouw van het hart ....................................................................... 21
2.2. Het pericard ................................................................................................ 22
2.3. Inwendige bouw van het hart ........................................................................ 23
2.4. Histologie .................................................................................................. 30
2.5. Integratie .................................................................................................... 32
Hoofdstuk 3: het vaatstelsel ...................................................................................... 38
3.1. Anatomie ................................................................................................... 38
3.2. Histologie................................................................................................... 63
Biofysica .................................................................................................................. 78
Hoofdstuk 1: organisatie CV systeem - hemodynamica .............................................. 78
1.1. Cardiovasculair systeem ............................................................................... 78
1.2. Basisconcepten in de hemodynamiek ............................................................. 78
1.3. Katakteristieken van de bloedstroming ........................................................... 81
1.4. Laminaire constante flow en de wet van Poiseuille .......................................... 82
1.5. Eigenschappen van het bloed: viscositeit ........................................................ 83
1.6. Het arterieel en veneus vaatbed ..................................................................... 86
1.7. de vergelijking van Bernouilli en inertie ......................................................... 87
1.8. Oorsprong van druk in de circulatie ............................................................... 90
Hoofdstuk 2: mechanische eigenschappen van bloedvaten ......................................... 93
2.1. Elasticiteit van de vaten ................................................................................ 93
2.2. Samenstelling van bloedvaten ....................................................................... 93
2.3. Spanning in de vaatwand .............................................................................. 95
2.4. Opbouw vaatwand ~ spanningskracht ............................................................ 95
Hoofdstuk 3: golven in het cardiovasculair systeem ................................................... 98
, 3.1. Pulsatiele flow in het cardiovasculair systeem ................................................. 98
3.2. Golven in het aterieel vaatbed ..................................................................... 100
Fysiopathologie....................................................................................................... 102
Hoofdstuk 1: inleiding ............................................................................................ 102
1.1. Waarom is er nood aan een cardiovasulair systeem ........................................ 102
1.2. De organisatie van het cardiovasculair systeem ............................................. 102
1.3. De fundamentele elementen die de bloedstroming (flow) doorheen het hart en
bloedvaten bepalen/ beschrijven............................................................................. 103
Hoofdstuk 2: microcirculatie .................................................................................. 106
2.1. De anatomie van de microcirculatie ............................................................. 106
2.2. De uitwisseling van stoffen ter hoogte van de capillairen ................................ 106
2.3. Verwijderen van extra vocht via lymfevaten .................................................. 112
2.4. De regeling van de microcirculatie............................................................... 113
Hoofdstuk 3: elektrofysiologie en ECG ................................................................... 118
3.1. De componenten van het elektrisch weefsel van het hart ................................. 118
3.2. Cellulaire elektrofysiologie ......................................................................... 118
3.3. ECG ........................................................................................................ 124
Hoofdstuk 4 : hart als een pomp ............................................................................. 136
4.1. De hartcyclus ............................................................................................ 136
4.2. Dynamica: pompwerking + regulatie............................................................ 142
Hoofdstuk 5: regeling bloeddruk & hartdebiet ........................................................ 153
5.1. Bloeddruk + cardiovasculaire controle ......................................................... 153
5.2. Kortetermijnscontrole MAP ........................................................................ 154
5.3. Regeling cardiac output (CO) ...................................................................... 156
5.4. Matching van de veneuze retour en hartdebiet ............................................... 158
5.5. Middellange tot lange termijn controle ......................................................... 161
Hoofdstuk 6: bijzondere circulaties ......................................................................... 165
6.1. Controle regionale bloed flow ..................................................................... 165
6.2. Hersenen .................................................................................................. 165
6.3. Hart ......................................................................................................... 168
6.4. Skeletspier................................................................................................ 172
6.5. GI stelsel .................................................................................................. 173
, 6.6. de huid ..................................................................................................... 176
Hoofdstuk 7: integratieve fysiologie ........................................................................ 179
7.1. interactie tussen verschillende controlesystemen............................................ 179
7.2. toepassingen van systeemanalyse ................................................................ 179
,Morfologie
Hoofdstuk 1: bloed
1.1. Morfologie van het bloed
1.1.1. Inleiding: samenstelling van bloed
ð De gemiddelde volwassene heeft ongeveer 5 tot 6 liter circulerend bloed
- 8% van het totale lichaamsgewicht
ð Bloed is samengesteld uit:
- Plasma: extracellulair vocht met mineralen en eiwitten
- Bloedcellen: die in het plasma gesuspendeerd zijn
Rode bloedcellen (erythrocyten)
Bloedplaatjes (thrombocyten)
Witte bloedcellen (leukocyten)
ð In normale omstandigheden bestaat circa 40-45% van het volume van bloed uit
cellen
- De grootste hoeveelheid zijn rode bloedcellen
- Het volume van het totaal aantal rode bloedcellen wordt uitgedrukt in
hematocriet
- Hematocriet is dus een maat voor de concentratie van rode bloedcellen en
niet voor het totale aantal
ð De cellulaire componenten van bloed kunnen microscopisch wordt bestudeerd
in uitstrijkpreparaten die gekleurd worden
- Hierin kunnen volgende cellen worden herkend: erythrocyten,
granulocyten (neutrofielen, eosinofielen, basofielen), lymfocyten,
monocyten en bloedplaatjes
ð Plasma is een waterige oplossing van elektrocyten, plasma proteïnen,
koolhydraten en lipiden
ð De normale concentratie van proteïnen in plasma is ongeveer 7g/dL
- Dit resulteert in een colloïd osmotische druk of oncotische druk van
ongeveer 25 mmHg
- De meest frequentie proteïnen zijn albumine, fibrinogeen en globulines
ð De plasma concentratie van albumine is ongeveer 3,5-5,5 g/dL
- Dit proteïne wordt aangemaakt in de lever
- Oorzaken van een tekort kunnen zijn: een verminderde aanmaak door
bijvoorbeeld lever cirrose, malnutritie of verhoogd verlies bij
nierproblemen
ð Fibrinogeen splitst in fibrine monomeren, die samen fibrine polymeer vormen
- Dit is het eindproduct van stolling
- In de mazen van dit polymeer worden witte bloedcellen, bloedplaatjes en
wat plasma gevangen
ð Wanneer bloed dus het lichaam verlaat, gaat het stollen
, -
Bij bloed afname wordt bloed opgevangen in buisjes waarin zich
anticoagulantia bevinden
- Het bloed blijft dan als suspensie van cellen in plasma
ð Neemt men bloed af zonder anticoagulans in de buis, dan treedt stolling op
- Wat overblijft is serum
- Dit is dus verschillend van plasma aangezien er geen fibrinogeen of andere
stollingsfactoren aanwezig zijn
- In serum zijn er evenwel nog albumine, antilichamen en andere proteïnen
aanwezig
ð De andere proteïnen naast albumine en fibrinogeen worden globulines
genoemd
ð Elektroferese kan gebruikt worden om de plasma eiwitten van elkaar te
scheiden
- De mobiliteit van de eiwitten is afhankelijk van het moleculair gewicht
(grootte en vorm) van de elektrische lading
1.1.2. Het beenmerg
1.1.2.1. Morfologie van het beenmerg
• Embyronale hematopoiëse zal eerst plaatsvinden in de dooierzak en
nadien in de foetale lever en milt
- Nadien zal in het postnatale leven de bloedcelaanmaak
plaatsvinden in het rode beenmerg dat zich bevindt in de botten
• Een onderscheid wordt gemaakt tussen:
- Rood, actief hematogeen beenmerg: rood gekleurd door de
aanwezigheid van grote hoeveelheden erythrocyten en precursoren
- Inactief, geel beenmerg rijk aan vetcellen
• Hoewel bij de neonaat alle beenmerg actief is gaat progressief meer
beenmerg over naar geel beenmerg zodat bij de volwassenen er enkel
nog in de axiale beenderen rood beenmerg aanwezig is
• Zowel rood als geel beenmerg is opgebouwd uit reticulair bindweefsel,
dat echter anders is opgevuld
• Het onderscheid tussen beiden is geen alles-of-niets fenomeen, maar
wordt gemaakt naar de overheersende invulling van het reticulair
bindweefsel
1.1.2.2. Bloedcelvorming in het beenmerg: hematopoïese
• Het prille van begin van de bloedcelaanmaak (hematopoïese) in het
beenmerg vindt plaats als de zogenaamde hematopoietische stamcel
zich gaat ontwikkelen richting bloedcel
- De stamcel kan door celdeling vermenigvuldigen naar een nieuwe
stamcel of differentiëren tot een specifieke voorlopercel
• Direct in het begin van dit rijpingsproces wordt de stamcel in een
bepaalde richting gedwongen
, • Afhankelijk van hormoonachtige stoffen groeit ene stamcel tot rode
bloedcellen (erythrocyten), witte bloedcellen (leukocyten) of
bloedplaatjes (thrombocyten)
- De witte bloedcellen zijn nog onder te verdelen in lymfocyten,
monocyten, granulocyten
1.1.3. De milt
1.1.3.1. Macroscopisch uitzicht
• De milt heeft een belangrijke functie in bloedaanmaak en afbraak
• Bovendien heeft het een belangrijke functie in de afweerreactie tegen
bacteriën
• De milt is macroscopisch een boonvormig, purperrood orgaan, gelegen
in het linker hypochonder
- Gemiddeld is de milt 12 cm lang, 7 cm breed en 4 cm dik
• De oppervlakte is quasi volledig bedekt door het viscerale peritoneum
(sereuze bekleding) en is dus glad
• Er zijn twee polen aan de milt:
- Extremitas anterior (vooraan)
- Extremitas posterior (achteraan)
• De binnenzijde is de facies visceralis, wordt ingedeeld in drie
indeukingen:
- Facies gastrica
- Facies renalis: respectievelijk boven en voor, onder en achter de
hilus gelegen
- Facies colica: onderaan tegen de voorste pool
- De vlakken zijn genoemd naar de organen waarmee ze in contact
komen
• Centraal op de facies visceralis dringen bloedvaten en zenuwen de milt
binnen op een wat vooruitspringend deel, hilus lienis
• De milt is gefixeerd door een meso aan de hilus en verder door een
wisselende band van de hilus naar de achterwand, het ligamentum
phrenico-lienale
1.1.3.2. Opbouw
• Onder de sereuze bekleding (= voortzetting van het buikvlies) bevindt
zich een fibreus kapsel (capsula fibrosa)
- Van de capsula fibrosa vertrekken bindweefselige, onvolledige
beschotten (trabekels) die het parenchym van de milt (miltpulpa) in
compartimenten verdelen
• Via deze trabekels verdelen de arterieën en zenuwen zich tot diep in de
pulpa
- De venen volgen de trabekels slechts kort
- Lymfevaten ontstaat slechts in de trabekels