Woordenschatlijst
Zakelijk en economisch Duits 2
2024-2025
Question Answer
de studie das Studium
sich an einer Universität/ Fachhochschule einschreiben/
zich inschrijven aan een universiteit/ hogeschool
immatrikulieren
die Immatrikulation (en)
de inschrijving
die Einschreibung (en)
het inschrijvingsgeld die Studiengebühren (Plural)
de semesterbijdrage der Semesterbeitrag (¨–e)
de (studie)beurs das Stipendium (die Stipendien)
de Erasmusbeurs das Erasmusstipendium
de studieplaats der Studienplatz
kandideren voor een studieplaats sich um einen Studienplatz bewerben
het eindcijfer secundair onderwijs die Abiturnote (n)
goede cijfers behalen gute Noten bekommen
een aanvraag doen einen Antrag stellen
invullen ausfüllen
het bewijs van ziekteverzekering der Krankenversicherungsnachweis (e)
in de rij staan Schlange stehen
aanschuiven sich anstellen
aan de beurt komen an die Reihe kommen
aan de beurt zijn an der Reihe sein
de studierichting der Studiengang (¨–e)
de faculteit economie die Wirtschaftsfakultät (en)
economische wetenschappen Wirtschaftwissenschaften
bedrijfseconomie Betriebswirtschaftslehre (BWL)
der Wirtschaftsingenieur (e)
de handelsingenieur
die Wirtschaftsingenieurin (nen)
der Volkswirt (e)
de econoom
die Volkswirtin (nen)
der Betriebswirt (e)
de bedrijfseconoom
die Betriebswirtin (nen)
rechten studeren Jura studieren
de reputatie der Ruf (e)
Deze faculteit heeft/ geniet een goede reputatie. Diese Fakultät hat/ genießt einen guten Ruf.
het hoorcollege die Vorlesung (en)
hoorcolleges volgen Vorlesungen besuchen
het werkcollege/ seminarie das Seminar (e)
een seminariewerk (paper) maken eine Seminararbeit schreiben
een opleiding volgen eine Ausbildung machen
een cursus volgen an einem Kurs teilnehmen
taalcursussen volgen Sprachkurse besuchen/ an Sprachkursen teilnehmen
de talenkennis die Sprachkenntnisse
, kennis van het Duits Deutschkenntnisse
zijn talenkennis verbeteren seine Sprachkenntnisse verbessern/ optimieren
het vak das Fach (¨er)
het verplicht vak das Pflichtfach (¨er)
het keuzevak das Wahlfach (¨er)
vakken vastleggen/ kiezen Fächer belegen/ wählen
populaire vakken begehrte Fächer
zich in internationaal recht specialiseren sich auf internationales Recht spezialisieren
Winter– en zomersemester das Winter– und Sommersemester (–)
in zijn derde semester zijn im dritten Semester sein
der Kommilitone (n)
de medestudent
die Kommilitonin (nen)
de studie in het buitenland das Auslandsstudium
het verblijf in het buitenland der Auslands(studien)aufenthalt (e)
het semester in het buitenland das Auslandssemester
het uitwisselingsprogramma das Austauschprogramm (e)
de selectieprocedure das Auswahlverfahren (–)
numerus clausus ein Studium mit Zulassungsbeschränkung
afstuderen (das Stipendium) absolvieren/ beenden
de afgestudeerde der Absolvent (en)
een gesprek beginnen ein Gespräch anfangen
elkaar leren kennen sich kennenlernen
Ben je hier ook voor het eerst? Bist du auch zum ersten Mal hier?
Studeer je hier al lang? Studierst du hier schon lange?
Ik ben nog maar net aangekomen. Ich bin gerade/ erst angekommen.
Heb je al een kot? Hast du schon eine Bude?
Ich wohne in einem Studentenwohnheim/ in einer
Ik woon in een studentenhuis/ woongemeenschap.
Wohngemeinschaft (WG).
Woher kommst du?
Waar kom je vandaan?
Wo kommst du her?
Ik kom uit België. Ich komme aus Belgien.
afspreken (met iemand) sich verabreden
Heb je vandaag al iets gepland? Hast du (für) heute schon was vor?
Zullen we vanavond afspreken? Wollen wir uns heute abend treffen?
Waar spreken we af? Wo treffen wir uns?
Zal ik je een mail sturen? Soll ich dir eine Mail schicken/ mailen?
Zal ik je sms'en? Soll ich dir texten/ simsen?
Zou je ook naar dat feestje willen gaan? Möchtest du auch auf die/ zu der/ zur Party gehen?
Doe je veel aan sport? Treibst/ Machst du viel Sport?
Ben je sportief? Bist du sportlich/ veranlagt?
Wat voor hobby's heb je? Was hast du für Hobbys?/ Welche Hobbys hast du?
Wat voor beroep hebben je ouders? Was machen deine Eltern beruflich?
Heb je broers en zussen? Hast du Geschwister?
Ik heb twee broers en twee zussen. Ich habe zwei Brüder und zwei Schwestern.
Ik ben enig kind. Ich bin (ein) Einzelkind.
uit elkaar gaan/ scheiden sich trennen/ sich scheiden lassen
koken kochen
de kok der Koch (¨–e)/ die Köcherin (nen)
Zakelijk en economisch Duits 2
2024-2025
Question Answer
de studie das Studium
sich an einer Universität/ Fachhochschule einschreiben/
zich inschrijven aan een universiteit/ hogeschool
immatrikulieren
die Immatrikulation (en)
de inschrijving
die Einschreibung (en)
het inschrijvingsgeld die Studiengebühren (Plural)
de semesterbijdrage der Semesterbeitrag (¨–e)
de (studie)beurs das Stipendium (die Stipendien)
de Erasmusbeurs das Erasmusstipendium
de studieplaats der Studienplatz
kandideren voor een studieplaats sich um einen Studienplatz bewerben
het eindcijfer secundair onderwijs die Abiturnote (n)
goede cijfers behalen gute Noten bekommen
een aanvraag doen einen Antrag stellen
invullen ausfüllen
het bewijs van ziekteverzekering der Krankenversicherungsnachweis (e)
in de rij staan Schlange stehen
aanschuiven sich anstellen
aan de beurt komen an die Reihe kommen
aan de beurt zijn an der Reihe sein
de studierichting der Studiengang (¨–e)
de faculteit economie die Wirtschaftsfakultät (en)
economische wetenschappen Wirtschaftwissenschaften
bedrijfseconomie Betriebswirtschaftslehre (BWL)
der Wirtschaftsingenieur (e)
de handelsingenieur
die Wirtschaftsingenieurin (nen)
der Volkswirt (e)
de econoom
die Volkswirtin (nen)
der Betriebswirt (e)
de bedrijfseconoom
die Betriebswirtin (nen)
rechten studeren Jura studieren
de reputatie der Ruf (e)
Deze faculteit heeft/ geniet een goede reputatie. Diese Fakultät hat/ genießt einen guten Ruf.
het hoorcollege die Vorlesung (en)
hoorcolleges volgen Vorlesungen besuchen
het werkcollege/ seminarie das Seminar (e)
een seminariewerk (paper) maken eine Seminararbeit schreiben
een opleiding volgen eine Ausbildung machen
een cursus volgen an einem Kurs teilnehmen
taalcursussen volgen Sprachkurse besuchen/ an Sprachkursen teilnehmen
de talenkennis die Sprachkenntnisse
, kennis van het Duits Deutschkenntnisse
zijn talenkennis verbeteren seine Sprachkenntnisse verbessern/ optimieren
het vak das Fach (¨er)
het verplicht vak das Pflichtfach (¨er)
het keuzevak das Wahlfach (¨er)
vakken vastleggen/ kiezen Fächer belegen/ wählen
populaire vakken begehrte Fächer
zich in internationaal recht specialiseren sich auf internationales Recht spezialisieren
Winter– en zomersemester das Winter– und Sommersemester (–)
in zijn derde semester zijn im dritten Semester sein
der Kommilitone (n)
de medestudent
die Kommilitonin (nen)
de studie in het buitenland das Auslandsstudium
het verblijf in het buitenland der Auslands(studien)aufenthalt (e)
het semester in het buitenland das Auslandssemester
het uitwisselingsprogramma das Austauschprogramm (e)
de selectieprocedure das Auswahlverfahren (–)
numerus clausus ein Studium mit Zulassungsbeschränkung
afstuderen (das Stipendium) absolvieren/ beenden
de afgestudeerde der Absolvent (en)
een gesprek beginnen ein Gespräch anfangen
elkaar leren kennen sich kennenlernen
Ben je hier ook voor het eerst? Bist du auch zum ersten Mal hier?
Studeer je hier al lang? Studierst du hier schon lange?
Ik ben nog maar net aangekomen. Ich bin gerade/ erst angekommen.
Heb je al een kot? Hast du schon eine Bude?
Ich wohne in einem Studentenwohnheim/ in einer
Ik woon in een studentenhuis/ woongemeenschap.
Wohngemeinschaft (WG).
Woher kommst du?
Waar kom je vandaan?
Wo kommst du her?
Ik kom uit België. Ich komme aus Belgien.
afspreken (met iemand) sich verabreden
Heb je vandaag al iets gepland? Hast du (für) heute schon was vor?
Zullen we vanavond afspreken? Wollen wir uns heute abend treffen?
Waar spreken we af? Wo treffen wir uns?
Zal ik je een mail sturen? Soll ich dir eine Mail schicken/ mailen?
Zal ik je sms'en? Soll ich dir texten/ simsen?
Zou je ook naar dat feestje willen gaan? Möchtest du auch auf die/ zu der/ zur Party gehen?
Doe je veel aan sport? Treibst/ Machst du viel Sport?
Ben je sportief? Bist du sportlich/ veranlagt?
Wat voor hobby's heb je? Was hast du für Hobbys?/ Welche Hobbys hast du?
Wat voor beroep hebben je ouders? Was machen deine Eltern beruflich?
Heb je broers en zussen? Hast du Geschwister?
Ik heb twee broers en twee zussen. Ich habe zwei Brüder und zwei Schwestern.
Ik ben enig kind. Ich bin (ein) Einzelkind.
uit elkaar gaan/ scheiden sich trennen/ sich scheiden lassen
koken kochen
de kok der Koch (¨–e)/ die Köcherin (nen)
