Thema 1
Samenvatting 7.1 tot en met 7.5
7.1 Inleiding
Menselijk gedrag is moeilijk te bestuderen vanwege de vele factoren die
het beïnvloeden.
Mensen hebben een natuurlijke neiging om patronen te zien, ook als die er
niet zijn.
Psychologisch onderzoek richt zich vooral op de vraag waarom bepaald
gedrag voorkomt.
Gedrag wordt onderzocht door observatie en experimentele manipulatie.
Observatie toont correlaties, maar om causaliteit vast te stellen, zijn
experimenten nodig.
Experimenten laten zien hoe variabelen met elkaar samenhangen door de
onafhankelijke variabele (oorzaak) te manipuleren en de afhankelijke
variabele (effect) te meten.
Het doel van experimenten is dus om causale relaties empirisch te
observeren en te evalueren.
Causaliteit wordt vastgesteld als andere invloeden constant worden
gehouden (ceteris paribus: alle overige omstandigheden gelijkblijvend).
In experimenten betekent manipulatie het opzettelijk veranderen van een
variabele, bijvoorbeeld een interventie in psychologisch onderzoek.
7.1.1 Controlegroepen
Een experiment wordt versterkt door een controleconditie toe te voegen,
waarin geen manipulatie plaatsvindt.
Een controlegroep is essentieel om het effect van de manipulatie te
vergelijken met een situatie zonder manipulatie.
Een controleconditie betekent niet per se ‘niets doen’, maar
vertegenwoordigt een neutrale situatie. Het is een situatie zoals deze zou
zijn als er geen experimentele manipulatie zou plaatsvinden.
Bijvoorbeeld: bij een stormbaaninterventie moet een groep worden
vergeleken met een groep zonder interventie om de impact te meten.
In psychologisch onderzoek wordt vaak gekeken of een nieuwe
behandeling effectiever is dan een bestaande methode.
7.1.2 Mill’s methode
John Stuart Mill ontwikkelde het concept van de controlegroep (Methode
van Mill).
Het concept van de controlegroep leidt tot een logisch gefundeerd bewijs,
waarbij het niet alleen draait om het aantonen van een effect, maar ook
om het weerleggen van het tegenovergestelde
Twee vormen van bewijs moeten worden geleverd:
1. Methode van overeenkomst: Als X zich voordoet, doet Y zich ook
voor → X is een voldoende voorwaarde voor Y. Dit betekent dat als
er ten minste twee situaties zijn waarin Y zich voordoet, en X is
aanwezig in elk van die gevallen, dan is X een voldoende (sufficient)
voorwaarde voor Y.
2. Methode van verschil: Als X afwezig is, is Y ook afwezig → Dit
betekent dat als het vermoede effect Y afwezig is wanneer X ook
, afwezig is, dan is X is een noodzakelijke voorwaarde voor Y. Met
andere woorden, X is onmisbaar voor het effect in Y. Om de
causaliteit van bepaalde vragen te beantwoorden, is het soms
noodzakelijk om een controlegroep toe te voegen aan het
experiment waarin geen manipulatie plaatsvindt (-X).
Een experiment moet aantonen dat wanneer een interventie plaatsvindt,
een effect optreedt, en dat zonder de interventie het effect niet optreedt.
7.1.3 Invulling van de controlegroep/-conditie
Een controlegroep wordt zorgvuldig gekozen om een valide vergelijking
mogelijk te maken.
Een controleconditie is niet altijd een passieve conditie (niets doen), maar
kan ‘business as usual’ zijn.
Ethische en praktische overwegingen kunnen het moeilijk maken om een
controlegroep toe te voegen.
Bijvoorbeeld: Onderzoekers kunnen geen experimenteel geneesmiddel
toedienen aan een groep terminaal zieke patiënten en de andere groep in
de controlegroep aan hun lot overlaten. In dergelijke gevallen wordt soms
gebruik gemaakt van patiënten die op de wachtlijst staan als
controlegroep, maar uiteraard kan een behandeling uiteindelijk niet
worden onthouden aan deze mensen
7.2 Typen experimentele ontwerpen
Experimenten variëren afhankelijk van de onderzoeksvraag en de invloed
van individuele verschillen.
Het belangrijkste doel van een experiment is het testen van een hypothese
en het beantwoorden van een onderzoeksvraag.
Twee hoofdcategorieën:
1. Volledig gerandomiseerde experimenten (completely
randomised designs).
2. Quasi-experimenten, waarbij geen volledige randomisatie
plaatsvindt.
Binnen deze categorieën zijn er:
o Between-subjects designs (tussen-
proefpersoonsontwerpen): verschillende proefpersonen in
verschillende condities.
o Within-subjects designs (binnen-proefpersoonsontwerpen):
dezelfde proefpersonen in meerdere condities.
7.3 Volledig gerandomiseerd ontwerp versus quasi-experiment
Het is essentieel dat randomisatie ervoor zorgt dat elke
waarnemingseenheid (meestal een proefpersoon) in het experiment een
, gelijke kans heeft om in een van de experimentele condities terecht te
komen.
Randomisatie garandeert niet dat alle verstorende factoren gelijk verdeeld
worden over alle condities. Maar zolang er voldoende proefpersonen zijn,
zal hun willekeurige toewijzing aan de condities de invloed van
proefpersoonkenmerken die causale inferentie zouden kunnen verstoren,
verspreiden over alle condities.
Volledig gerandomiseerd ontwerp (zuiver experiment):
o Deelnemers worden willekeurig toegewezen aan experimentele
condities.
o Randomisatie verdeelt verstorende variabelen over condities.
o Wat van belang is, is niet hoe proefpersonen in de steekproef
terechtkomen, maar hoe ze worden toegewezen aan hun
experimentele conditie.
Quasi-experiment:
o Geen volledige randomisatie, bestaande groepen worden
geobserveerd en gemanipuleerd. Proefpersonen worden niet
willekeurig toegewezen aan groepen
o Bijvoorbeeld: een school waar een onderwijsvernieuwing plaatsvindt
wordt vergeleken met een andere school.
o Minder sterk in het aantonen van causale relaties. Bij volledig
gerandomiseerde ontwerpen zorgt randomisatie ervoor dat
verschillen in proefpersoonkenmerken onder controle worden
gehouden, die mogelijk invloed kunnen hebben op het effect van de
manipulatie op de afhankelijke variabele. Het ontbreken van deze
controle bij quasi-experimenten betekent niet dat er iets fout is
gegaan, maar het betekent wel dat de onderzoeker niet de
informatie heeft om een uitspraak te doen over causaliteit.
o Matching en statistische controle kunnen worden toegepast om
vertekening te minimaliseren. In quasi-experimenten is het mogelijk
om de toewijzing aan condities zoveel mogelijk gelijk te houden op
basis van proefpersoonkenmerken (matching) of om
achtergrondinformatie over proefpersonen te verzamelen, zodat een
goed beeld kan worden gevormd van eventuele relevante
structurele verschillen tussen deelnemers (blokdesigns en
statistische controle).
o Ondanks de mogelijke vertekening in de verdeling van
achtergrondkenmerken over de condities, biedt het vaak wel de
mogelijkheid om onderzoek uit te voeren in een natuurlijke
omgeving. Hierdoor kan het onderzoek waarschijnlijk meer zeggen
over de alledaagse praktijk, oftewel de ecologische validiteit neemt
toe.
o Daarentegen is een situatie waarin volledige randomisatie mogelijk
is meestal onnatuurlijk. Het verlies van een gelijke verdeling van
achtergrondkenmerken van proefpersonen in een quasi-experiment
kan soms worden gecompenseerd door een toename van
ecologische validiteit.
7.3.3 Gedeeltelijk randomiseren
Cluster randomisatie: bestaande clusters (bijv. schoolklassen) worden
willekeurig verdeeld over condities.
De verdeling is niet volledig random omdat het niet willekeurig is dat bv.
een bepaalde leerling in een bepaalde klas zit. Elke deelnemer heeft dus
, niet een even grote kans om in elke conditie terecht te komen en
deelnemers binnen de groepen lijken waarschijnlijk meer op elkaar dan
deelnemers tussen de groepen. Echter is de indeling op cluster-niveau wel
willekeurig.
Voordeel: behoud van natuurlijke groepen.
Nadeel: geen perfecte randomisatie, waardoor storende variabelen een rol
kunnen spelen.
7.3.3.1 Experimentele controle
Experimentele controle verwijst naar de maatregelen die genomen worden
om de invloed van storende variabelen te beheersen.
Een variabele kan als storend worden beschouwd als deze het effect van
de manipulatie op de afhankelijke variabele kan beïnvloeden.
Storende variabelen kunnen het effect van de manipulatie beïnvloeden
(bijv. leeftijd).
Oplossingen:
o Matching: proefpersonen met gelijke kenmerken in verschillende
condities plaatsen.
o Blokontwerpen: proefpersonen indelen in homogene groepen (bijv.
leeftijdsgroepen).
7.3.4 Het blokontwerp
Een gerandomiseerd blokontwerp is een experimenteel ontwerp waarbij
zowel randomisatie over experimentele condities als experimentele
controle worden toegepast
Bij een blokontwerp worden proefpersonen voorafgaand aan het eigenlijke
experiment ingedeeld in homogene categorieën op basis van bepaalde
kenmerken, zoals geslacht of leeftijdsgroepen
Bij het toewijzen van proefpersonen aan de experimentele condities speelt
de groepsvariabele (bijvoorbeeld leeftijd) een rol, zodat de experimentele
en controlegroep volledig gelijk zijn op de kenmerken die de basis
vormden voor de indeling in blokken (bijvoorbeeld leeftijd).
Gerandomiseerd blokontwerp combineert randomisatie en
experimentele controle.
Bijvoorbeeld: proefpersonen worden ingedeeld in leeftijdsgroepen en
daarna willekeurig toegewezen aan condities.
Doordat de selectie van proefpersonen uit de blokken en de toewijzing aan
de experimentele of controleconditie op toevalsbasis plaatsvindt, kunnen
we ervan uitgaan dat de experimentele en controlegroep ook gelijk zijn op
andere kenmerken die niet worden gemeten in het onderzoek.
Hierdoor worden het verstorende effect van leeftijd uitgeschakeld en wordt
de invloed van eventuele andere, onbekende, storende variabelen
geminimaliseerd door randomisatie.
Minimaliseert verstorende variabelen en verbetert de validiteit van de
resultaten.
Combineert dus de voordelen van randomisatie en precieze experimentele
controle door mensen met vergelijkbare kenmerken te matchen en in
groepen bij elkaar te plaatsen. Deze methode van het toewijzen van
proefpersonen wordt soms ook wel “groepsgewijs matchen” genoemd.
7.3.5 Matchen en homogeniseren
Samenvatting 7.1 tot en met 7.5
7.1 Inleiding
Menselijk gedrag is moeilijk te bestuderen vanwege de vele factoren die
het beïnvloeden.
Mensen hebben een natuurlijke neiging om patronen te zien, ook als die er
niet zijn.
Psychologisch onderzoek richt zich vooral op de vraag waarom bepaald
gedrag voorkomt.
Gedrag wordt onderzocht door observatie en experimentele manipulatie.
Observatie toont correlaties, maar om causaliteit vast te stellen, zijn
experimenten nodig.
Experimenten laten zien hoe variabelen met elkaar samenhangen door de
onafhankelijke variabele (oorzaak) te manipuleren en de afhankelijke
variabele (effect) te meten.
Het doel van experimenten is dus om causale relaties empirisch te
observeren en te evalueren.
Causaliteit wordt vastgesteld als andere invloeden constant worden
gehouden (ceteris paribus: alle overige omstandigheden gelijkblijvend).
In experimenten betekent manipulatie het opzettelijk veranderen van een
variabele, bijvoorbeeld een interventie in psychologisch onderzoek.
7.1.1 Controlegroepen
Een experiment wordt versterkt door een controleconditie toe te voegen,
waarin geen manipulatie plaatsvindt.
Een controlegroep is essentieel om het effect van de manipulatie te
vergelijken met een situatie zonder manipulatie.
Een controleconditie betekent niet per se ‘niets doen’, maar
vertegenwoordigt een neutrale situatie. Het is een situatie zoals deze zou
zijn als er geen experimentele manipulatie zou plaatsvinden.
Bijvoorbeeld: bij een stormbaaninterventie moet een groep worden
vergeleken met een groep zonder interventie om de impact te meten.
In psychologisch onderzoek wordt vaak gekeken of een nieuwe
behandeling effectiever is dan een bestaande methode.
7.1.2 Mill’s methode
John Stuart Mill ontwikkelde het concept van de controlegroep (Methode
van Mill).
Het concept van de controlegroep leidt tot een logisch gefundeerd bewijs,
waarbij het niet alleen draait om het aantonen van een effect, maar ook
om het weerleggen van het tegenovergestelde
Twee vormen van bewijs moeten worden geleverd:
1. Methode van overeenkomst: Als X zich voordoet, doet Y zich ook
voor → X is een voldoende voorwaarde voor Y. Dit betekent dat als
er ten minste twee situaties zijn waarin Y zich voordoet, en X is
aanwezig in elk van die gevallen, dan is X een voldoende (sufficient)
voorwaarde voor Y.
2. Methode van verschil: Als X afwezig is, is Y ook afwezig → Dit
betekent dat als het vermoede effect Y afwezig is wanneer X ook
, afwezig is, dan is X is een noodzakelijke voorwaarde voor Y. Met
andere woorden, X is onmisbaar voor het effect in Y. Om de
causaliteit van bepaalde vragen te beantwoorden, is het soms
noodzakelijk om een controlegroep toe te voegen aan het
experiment waarin geen manipulatie plaatsvindt (-X).
Een experiment moet aantonen dat wanneer een interventie plaatsvindt,
een effect optreedt, en dat zonder de interventie het effect niet optreedt.
7.1.3 Invulling van de controlegroep/-conditie
Een controlegroep wordt zorgvuldig gekozen om een valide vergelijking
mogelijk te maken.
Een controleconditie is niet altijd een passieve conditie (niets doen), maar
kan ‘business as usual’ zijn.
Ethische en praktische overwegingen kunnen het moeilijk maken om een
controlegroep toe te voegen.
Bijvoorbeeld: Onderzoekers kunnen geen experimenteel geneesmiddel
toedienen aan een groep terminaal zieke patiënten en de andere groep in
de controlegroep aan hun lot overlaten. In dergelijke gevallen wordt soms
gebruik gemaakt van patiënten die op de wachtlijst staan als
controlegroep, maar uiteraard kan een behandeling uiteindelijk niet
worden onthouden aan deze mensen
7.2 Typen experimentele ontwerpen
Experimenten variëren afhankelijk van de onderzoeksvraag en de invloed
van individuele verschillen.
Het belangrijkste doel van een experiment is het testen van een hypothese
en het beantwoorden van een onderzoeksvraag.
Twee hoofdcategorieën:
1. Volledig gerandomiseerde experimenten (completely
randomised designs).
2. Quasi-experimenten, waarbij geen volledige randomisatie
plaatsvindt.
Binnen deze categorieën zijn er:
o Between-subjects designs (tussen-
proefpersoonsontwerpen): verschillende proefpersonen in
verschillende condities.
o Within-subjects designs (binnen-proefpersoonsontwerpen):
dezelfde proefpersonen in meerdere condities.
7.3 Volledig gerandomiseerd ontwerp versus quasi-experiment
Het is essentieel dat randomisatie ervoor zorgt dat elke
waarnemingseenheid (meestal een proefpersoon) in het experiment een
, gelijke kans heeft om in een van de experimentele condities terecht te
komen.
Randomisatie garandeert niet dat alle verstorende factoren gelijk verdeeld
worden over alle condities. Maar zolang er voldoende proefpersonen zijn,
zal hun willekeurige toewijzing aan de condities de invloed van
proefpersoonkenmerken die causale inferentie zouden kunnen verstoren,
verspreiden over alle condities.
Volledig gerandomiseerd ontwerp (zuiver experiment):
o Deelnemers worden willekeurig toegewezen aan experimentele
condities.
o Randomisatie verdeelt verstorende variabelen over condities.
o Wat van belang is, is niet hoe proefpersonen in de steekproef
terechtkomen, maar hoe ze worden toegewezen aan hun
experimentele conditie.
Quasi-experiment:
o Geen volledige randomisatie, bestaande groepen worden
geobserveerd en gemanipuleerd. Proefpersonen worden niet
willekeurig toegewezen aan groepen
o Bijvoorbeeld: een school waar een onderwijsvernieuwing plaatsvindt
wordt vergeleken met een andere school.
o Minder sterk in het aantonen van causale relaties. Bij volledig
gerandomiseerde ontwerpen zorgt randomisatie ervoor dat
verschillen in proefpersoonkenmerken onder controle worden
gehouden, die mogelijk invloed kunnen hebben op het effect van de
manipulatie op de afhankelijke variabele. Het ontbreken van deze
controle bij quasi-experimenten betekent niet dat er iets fout is
gegaan, maar het betekent wel dat de onderzoeker niet de
informatie heeft om een uitspraak te doen over causaliteit.
o Matching en statistische controle kunnen worden toegepast om
vertekening te minimaliseren. In quasi-experimenten is het mogelijk
om de toewijzing aan condities zoveel mogelijk gelijk te houden op
basis van proefpersoonkenmerken (matching) of om
achtergrondinformatie over proefpersonen te verzamelen, zodat een
goed beeld kan worden gevormd van eventuele relevante
structurele verschillen tussen deelnemers (blokdesigns en
statistische controle).
o Ondanks de mogelijke vertekening in de verdeling van
achtergrondkenmerken over de condities, biedt het vaak wel de
mogelijkheid om onderzoek uit te voeren in een natuurlijke
omgeving. Hierdoor kan het onderzoek waarschijnlijk meer zeggen
over de alledaagse praktijk, oftewel de ecologische validiteit neemt
toe.
o Daarentegen is een situatie waarin volledige randomisatie mogelijk
is meestal onnatuurlijk. Het verlies van een gelijke verdeling van
achtergrondkenmerken van proefpersonen in een quasi-experiment
kan soms worden gecompenseerd door een toename van
ecologische validiteit.
7.3.3 Gedeeltelijk randomiseren
Cluster randomisatie: bestaande clusters (bijv. schoolklassen) worden
willekeurig verdeeld over condities.
De verdeling is niet volledig random omdat het niet willekeurig is dat bv.
een bepaalde leerling in een bepaalde klas zit. Elke deelnemer heeft dus
, niet een even grote kans om in elke conditie terecht te komen en
deelnemers binnen de groepen lijken waarschijnlijk meer op elkaar dan
deelnemers tussen de groepen. Echter is de indeling op cluster-niveau wel
willekeurig.
Voordeel: behoud van natuurlijke groepen.
Nadeel: geen perfecte randomisatie, waardoor storende variabelen een rol
kunnen spelen.
7.3.3.1 Experimentele controle
Experimentele controle verwijst naar de maatregelen die genomen worden
om de invloed van storende variabelen te beheersen.
Een variabele kan als storend worden beschouwd als deze het effect van
de manipulatie op de afhankelijke variabele kan beïnvloeden.
Storende variabelen kunnen het effect van de manipulatie beïnvloeden
(bijv. leeftijd).
Oplossingen:
o Matching: proefpersonen met gelijke kenmerken in verschillende
condities plaatsen.
o Blokontwerpen: proefpersonen indelen in homogene groepen (bijv.
leeftijdsgroepen).
7.3.4 Het blokontwerp
Een gerandomiseerd blokontwerp is een experimenteel ontwerp waarbij
zowel randomisatie over experimentele condities als experimentele
controle worden toegepast
Bij een blokontwerp worden proefpersonen voorafgaand aan het eigenlijke
experiment ingedeeld in homogene categorieën op basis van bepaalde
kenmerken, zoals geslacht of leeftijdsgroepen
Bij het toewijzen van proefpersonen aan de experimentele condities speelt
de groepsvariabele (bijvoorbeeld leeftijd) een rol, zodat de experimentele
en controlegroep volledig gelijk zijn op de kenmerken die de basis
vormden voor de indeling in blokken (bijvoorbeeld leeftijd).
Gerandomiseerd blokontwerp combineert randomisatie en
experimentele controle.
Bijvoorbeeld: proefpersonen worden ingedeeld in leeftijdsgroepen en
daarna willekeurig toegewezen aan condities.
Doordat de selectie van proefpersonen uit de blokken en de toewijzing aan
de experimentele of controleconditie op toevalsbasis plaatsvindt, kunnen
we ervan uitgaan dat de experimentele en controlegroep ook gelijk zijn op
andere kenmerken die niet worden gemeten in het onderzoek.
Hierdoor worden het verstorende effect van leeftijd uitgeschakeld en wordt
de invloed van eventuele andere, onbekende, storende variabelen
geminimaliseerd door randomisatie.
Minimaliseert verstorende variabelen en verbetert de validiteit van de
resultaten.
Combineert dus de voordelen van randomisatie en precieze experimentele
controle door mensen met vergelijkbare kenmerken te matchen en in
groepen bij elkaar te plaatsen. Deze methode van het toewijzen van
proefpersonen wordt soms ook wel “groepsgewijs matchen” genoemd.
7.3.5 Matchen en homogeniseren