In de tweede helft van de 18e eeuw begon in Groot-Brittannië een grote
verandering: de industriële revolutie. Voor die tijd werkten de meeste
mensen als boer op het platteland of als ambachtsman in hun dorp. De
productie van goederen gebeurde met de hand en in kleine werkplaatsen.
Dat veranderde toen machines het werk overnamen. Deze overgang van
handmatig naar machinaal produceren noemen we industrialisatie.
Door de komst van stoommachines konden fabrieken sneller en
goedkoper producten maken. Dit trok veel mensen van het platteland
naar de stad, omdat daar werk was. Dit proces heet urbanisatie. Steden
groeiden snel, maar waren vaak niet goed voorbereid op zoveel nieuwe
inwoners. Veel arbeiders woonden in kleine, slechte huizen en werkten
lange dagen in gevaarlijke fabrieken. De arbeidsomstandigheden waren
slecht: er was weinig pauze, lage lonen en geen veiligheid.
Ook kinderen moesten vaak werken. Kinderarbeid was normaal: kinderen
verdienden minder dan volwassenen, maar moesten hetzelfde zware werk
doen. Dat leidde tot veel kritiek. Sommige mensen vonden dat kinderen
naar school moesten in plaats van naar de fabriek. Langzaam kwam er
verandering. Vakbonden werden opgericht: groepen arbeiders die samen
opkwamen voor betere werkomstandigheden en hogere lonen.
Uiteindelijk kwam er wetgeving om kinderarbeid te verbieden en werk
veiliger te maken. In Nederland begon de industrialisatie later dan in
Engeland, maar ook hier ontstonden fabrieken en trokken mensen naar de
stad. De samenleving veranderde: van een landbouwsamenleving naar
een industriële samenleving.
Vragen + Antwoorden
1. Wat is industrialisatie?
→ De overgang van handmatig naar machinaal produceren.
2. Waarom verhuisden veel mensen van het platteland naar de
stad?
→ Omdat daar werk was in fabrieken (urbanisatie).
3. Wat waren de problemen in de steden tijdens de
industrialisatie?
→ Slechte huizen, overbevolking en slechte arbeidsomstandigheden.
4. Waarom werd kinderarbeid ingezet?
→ Kinderen waren goedkoop en konden zwaar werk doen.