Individuen, Sociale Netwerken en Technologie
College 1: De wereld van netwerken
Wat moet je kunnen uitleggen na dit college?
1. Wat is een sociaal netwerk en wat zijn de belangrijkste onderdelen
en kenmerken?
2. Wat is het onderscheid van micro, meso en macro in sociale
netwerken?
3. Hoe kan je sociale netwerken in kaart brengen?
4. Wat zijn basale netwerkinvloeden en hoe werken ze?
Samenvatting Literatuur + PowerPoint:
Hoofdstuk 7 – Netwerken (Frank van Tubergen)
Het onderscheid tussen micro, meso en macro in sociale
netwerken
In de studie van sociale netwerken wordt vaak onderscheid gemaakt
tussen micro, meso en macroniveaus om verschillende schalen van
sociale relaties en structuren te analyseren:
1. Microniveau (individueel niveau):
Dit niveau richt zich op individuen en hun directe sociale relaties. Het
bestudeert persoonlijke netwerken en de interacties tussen individuen,
zoals vriendschappen, familiebanden, of professionele relaties.
- Voorbeeld: ego-netwerken
2. Mesoniveau (groep of organisaties):
Het mesoniveau bekijkt groepen, organisaties of gemeenschappen. Het
richt zich op hoe groepen binnen een samenleving functioneren en hoe ze
zijn verbonden door sociale netwerken.
- Voorbeelden: netwerken binnen scholen, bedrijven of
buurtgemeenschappen.
3. Macroniveau (maatschappelijk niveau):
Het macroniveau bestudeert grootschalige sociale structuren en
maatschappelijke processen. Dit omvat de sociale netwerken binnen hele
samenlevingen of zelfs tussen naties.
, - Voorbeelden: wereldwijde netwerken, internationale connecties
tussen bedrijven of overheden.
De basics van netwerken op verschillende niveaus
In de studie van sociale netwerken worden grafische representaties
gebruikt om de relaties tussen individuen te visualiseren. Er passen hierbij
vier belangrijke termen:
1. Graph/network: een netwerkdiagram of grafiek is een visuele
weergave van een sociaal netwerk, waarbij individuen of objecten
verbonden worden door lijnen die hun relaties symboliseren.
- Het netwerk toont hoe mensen met elkaar in verband staan
binnen een groter geheel. Dit kan bijvoorbeeld een netwerk zijn
van vrienden, collega's, of zelfs organisaties.
2. Nodes/vertices: in een netwerk worden de individuen of actoren
aangegeven doormiddel van zogenoemde nodes/vertices
(knooppunten). Elke node stelt een persoon voor binnen het
netwerk.
- In een persoonlijke netwerkgrafiek is de centrale node vaak de
ego (de persoon wiens netwerk we onderzoeken), en de andere
nodes zijn de alters (de mensen met wie de ego verbonden is).
3. Ties/edges: de verbindingen tussen de nodes worden weergeven
door lijnen, die worden ties of edges genoemd. Deze lijnen
vertegenwoordigen de relaties tussen individuen, zoals vriendschap,
familiebanden of professionele relaties.
- In een persoonlijk netwerkdiagram staan de ties/edges voor de
interacties of relaties tussen de ego en de alters, of tussen alters
onderling.
4. Directed en undirected ties: ties/edges kunnen gericht (directed)
of ongericht zijn (undirected).
- Directed ties verwijzen naar relaties waarbij de richting van de
band belangrijk is. Een voorbeeld hiervan is een
vriendschapsnominatie: persoon A kan persoon B als vriend
beschouwen, maar dit betekent niet automatisch dat persoon B
hetzelfde voelt. Dit creëert een asymmetrische relatie die in een
grafiek kan worden weergeven met pijlen.
- Undirected ties zijn relaties waarbij de band altijd wederzijds is.
Een voorbeeld hiervan zijn vriendschappen op Facebook, waar
beide partijen elkaar als vriend moeten accepteren, wat een
tweezijdige, symmetrische relatie creëert.
,Deze concepten helpen onderzoekers om de structuur van netwerken te
begrijpen en de dynamiek tussen individuen binnen een netwerk te
visualiseren en analyseren.
Een manier om sociale netwerken te weergeven kan dus aan de hand van
een sociogram, hieronder afgebeeld:
Een andere manier om sociale netwerken te presenteren is doormiddel
van een matrix met rijen en kolommen, ook wel een adjacency matrix
genoemd.
De rijen en kolommen van de matrix vertegenwoordigen de verschillende
individuen in het netwerk, en de waarden in de matrix geven aan of er
een relatie is tussen twee personen.
- Elke rij is een persoon die een andere persoon kan nomineren of
met wie hij/zij verbonden is.
- Elke kolom zijn de personen die kunnen worden genomineerd of met
wie een verbinding bestaan
- Een waarde van 1 in de matrix geeft aan dat er een relatie of
verbinding bestaat tussen twee individuen, terwijl een waarde van o
betekent dat er geen relatie is.
Er zijn twee belangrijke begrippen bij de adjacency matrix, namelijk
outdegree en indegree:
- Outdegree= hoeveel personen een individu nomineert
- Indegree= door hoeveel anderen iemand genomineerd wordt.
Sterke en zwakke banden (Granovetter)
In sociale netwerkstudies wordt vaak onderscheid gemaakt tussen sterke
en zwakke banden:
, Sterke banden (strong ties): deze banden verwijzen naar positieve
relaties tussen mensen die emotioneel dichtbij elkaar staan, zoals hechte
vrienden, familieleden of partner.
In deze relaties is er sprake van:
- Emotionele nabijheid: mensen delen persoonlijke en intieme
informatie.
- Frequentie van interactie: ze hebben vaak contact, meestal face-
to-face.
- Wederkerigheid: beide partijen dragen evenveel bij aan de relatie
en bieden ondersteuning wanneer nodig.
Zwakke banden (weak ties):
Zwakke banden zijn meer oppervlakkige relaties, zoals kennissen,
collega's of buren.
In deze relaties is er sprake van:
- Mensen zien elkaar minder vaak.
- Mensen zijn emotioneel minder close.
- De investeringen in de relatie zijn niet per se wederzijds.
Om de realiteit van sociale relaties beter weer te geven, wordt vaak een
model met vrij lagen van bandsterkte gebruikt. Dit model verdeelt
persoonlijke netwerken in verschillende lagen op basis van emotionele
nabijheid en contactfrequentie:
1. Kernnetwerk: de sterkste en meest intieme banden, zoals partner
en beste vrienden.
2. Sympathienetwerk: sterke banden, maar minder intiem dan in het
kernnetwerk. Dit omvat goede familie en naaste familie.
3. Affiniteitsnetwerk: deze laag bevat mensen zoals collega's of
verre familieleden met wie regelmatig contact is.
4. Actief netwerk: alle mensen met wie iemand een actieve relatie
onderhoudt.
5. Totaal persoonlijk netwerk: dit omvat alle mensen die iemand
kent, inclusief oppervlakkige relaties zoals mensen die alleen bij
naam bekend zijn.
Deze hiërarchie biedt een realistischer beeld van hoe sterkteniveaus
variëren binnen persoonlijke netwerken.
Wat zijn hubs in het sociale netwerk?
College 1: De wereld van netwerken
Wat moet je kunnen uitleggen na dit college?
1. Wat is een sociaal netwerk en wat zijn de belangrijkste onderdelen
en kenmerken?
2. Wat is het onderscheid van micro, meso en macro in sociale
netwerken?
3. Hoe kan je sociale netwerken in kaart brengen?
4. Wat zijn basale netwerkinvloeden en hoe werken ze?
Samenvatting Literatuur + PowerPoint:
Hoofdstuk 7 – Netwerken (Frank van Tubergen)
Het onderscheid tussen micro, meso en macro in sociale
netwerken
In de studie van sociale netwerken wordt vaak onderscheid gemaakt
tussen micro, meso en macroniveaus om verschillende schalen van
sociale relaties en structuren te analyseren:
1. Microniveau (individueel niveau):
Dit niveau richt zich op individuen en hun directe sociale relaties. Het
bestudeert persoonlijke netwerken en de interacties tussen individuen,
zoals vriendschappen, familiebanden, of professionele relaties.
- Voorbeeld: ego-netwerken
2. Mesoniveau (groep of organisaties):
Het mesoniveau bekijkt groepen, organisaties of gemeenschappen. Het
richt zich op hoe groepen binnen een samenleving functioneren en hoe ze
zijn verbonden door sociale netwerken.
- Voorbeelden: netwerken binnen scholen, bedrijven of
buurtgemeenschappen.
3. Macroniveau (maatschappelijk niveau):
Het macroniveau bestudeert grootschalige sociale structuren en
maatschappelijke processen. Dit omvat de sociale netwerken binnen hele
samenlevingen of zelfs tussen naties.
, - Voorbeelden: wereldwijde netwerken, internationale connecties
tussen bedrijven of overheden.
De basics van netwerken op verschillende niveaus
In de studie van sociale netwerken worden grafische representaties
gebruikt om de relaties tussen individuen te visualiseren. Er passen hierbij
vier belangrijke termen:
1. Graph/network: een netwerkdiagram of grafiek is een visuele
weergave van een sociaal netwerk, waarbij individuen of objecten
verbonden worden door lijnen die hun relaties symboliseren.
- Het netwerk toont hoe mensen met elkaar in verband staan
binnen een groter geheel. Dit kan bijvoorbeeld een netwerk zijn
van vrienden, collega's, of zelfs organisaties.
2. Nodes/vertices: in een netwerk worden de individuen of actoren
aangegeven doormiddel van zogenoemde nodes/vertices
(knooppunten). Elke node stelt een persoon voor binnen het
netwerk.
- In een persoonlijke netwerkgrafiek is de centrale node vaak de
ego (de persoon wiens netwerk we onderzoeken), en de andere
nodes zijn de alters (de mensen met wie de ego verbonden is).
3. Ties/edges: de verbindingen tussen de nodes worden weergeven
door lijnen, die worden ties of edges genoemd. Deze lijnen
vertegenwoordigen de relaties tussen individuen, zoals vriendschap,
familiebanden of professionele relaties.
- In een persoonlijk netwerkdiagram staan de ties/edges voor de
interacties of relaties tussen de ego en de alters, of tussen alters
onderling.
4. Directed en undirected ties: ties/edges kunnen gericht (directed)
of ongericht zijn (undirected).
- Directed ties verwijzen naar relaties waarbij de richting van de
band belangrijk is. Een voorbeeld hiervan is een
vriendschapsnominatie: persoon A kan persoon B als vriend
beschouwen, maar dit betekent niet automatisch dat persoon B
hetzelfde voelt. Dit creëert een asymmetrische relatie die in een
grafiek kan worden weergeven met pijlen.
- Undirected ties zijn relaties waarbij de band altijd wederzijds is.
Een voorbeeld hiervan zijn vriendschappen op Facebook, waar
beide partijen elkaar als vriend moeten accepteren, wat een
tweezijdige, symmetrische relatie creëert.
,Deze concepten helpen onderzoekers om de structuur van netwerken te
begrijpen en de dynamiek tussen individuen binnen een netwerk te
visualiseren en analyseren.
Een manier om sociale netwerken te weergeven kan dus aan de hand van
een sociogram, hieronder afgebeeld:
Een andere manier om sociale netwerken te presenteren is doormiddel
van een matrix met rijen en kolommen, ook wel een adjacency matrix
genoemd.
De rijen en kolommen van de matrix vertegenwoordigen de verschillende
individuen in het netwerk, en de waarden in de matrix geven aan of er
een relatie is tussen twee personen.
- Elke rij is een persoon die een andere persoon kan nomineren of
met wie hij/zij verbonden is.
- Elke kolom zijn de personen die kunnen worden genomineerd of met
wie een verbinding bestaan
- Een waarde van 1 in de matrix geeft aan dat er een relatie of
verbinding bestaat tussen twee individuen, terwijl een waarde van o
betekent dat er geen relatie is.
Er zijn twee belangrijke begrippen bij de adjacency matrix, namelijk
outdegree en indegree:
- Outdegree= hoeveel personen een individu nomineert
- Indegree= door hoeveel anderen iemand genomineerd wordt.
Sterke en zwakke banden (Granovetter)
In sociale netwerkstudies wordt vaak onderscheid gemaakt tussen sterke
en zwakke banden:
, Sterke banden (strong ties): deze banden verwijzen naar positieve
relaties tussen mensen die emotioneel dichtbij elkaar staan, zoals hechte
vrienden, familieleden of partner.
In deze relaties is er sprake van:
- Emotionele nabijheid: mensen delen persoonlijke en intieme
informatie.
- Frequentie van interactie: ze hebben vaak contact, meestal face-
to-face.
- Wederkerigheid: beide partijen dragen evenveel bij aan de relatie
en bieden ondersteuning wanneer nodig.
Zwakke banden (weak ties):
Zwakke banden zijn meer oppervlakkige relaties, zoals kennissen,
collega's of buren.
In deze relaties is er sprake van:
- Mensen zien elkaar minder vaak.
- Mensen zijn emotioneel minder close.
- De investeringen in de relatie zijn niet per se wederzijds.
Om de realiteit van sociale relaties beter weer te geven, wordt vaak een
model met vrij lagen van bandsterkte gebruikt. Dit model verdeelt
persoonlijke netwerken in verschillende lagen op basis van emotionele
nabijheid en contactfrequentie:
1. Kernnetwerk: de sterkste en meest intieme banden, zoals partner
en beste vrienden.
2. Sympathienetwerk: sterke banden, maar minder intiem dan in het
kernnetwerk. Dit omvat goede familie en naaste familie.
3. Affiniteitsnetwerk: deze laag bevat mensen zoals collega's of
verre familieleden met wie regelmatig contact is.
4. Actief netwerk: alle mensen met wie iemand een actieve relatie
onderhoudt.
5. Totaal persoonlijk netwerk: dit omvat alle mensen die iemand
kent, inclusief oppervlakkige relaties zoals mensen die alleen bij
naam bekend zijn.
Deze hiërarchie biedt een realistischer beeld van hoe sterkteniveaus
variëren binnen persoonlijke netwerken.
Wat zijn hubs in het sociale netwerk?