jong en oud: biopsychosociaal model
motoriek
vroege motorische ontwikkeling
inleiding
4 belangrijke theorieën wanneer het gaat over motorische ontwikkeling:
→ om inzicht te verschaffen in achtergrond vd ontwikkeling
→ om onderliggende processen te verklaren
→ een soort ‘aangrijpingspunt’ voor behandelingen
1. neurale maturatietheorie (Gesell, Mcgraw 1945)
→ motorische ontwikkeling
- autonoom proces met genetisch bepaalde
ontwikkelingsprogramma’s
- biologische rijping CZS
→ omgeving beïnvloed de ontwikkeling niet
→ bevat algemeen geldende regels bij motorisch gedrag postnataal: bv mijlpalen
(zitten, staan, stappen)
→ idee dat ontwikkeling tot stand komt doordat invloed cerebrale cortex (=lagere
reflexen) steeds groter wordt
- pasgeborenen: functionele gedeelten van hersenen werken nog niet goed
- hersenactiviteit start eerst in hersenstam en breidt zich uit naar hemisferen
→ hemisferen: niet actief
- ontbreken hemisferen / dieper gelegen
hersencentra → onderdrukking reflexen
van hersenstam gebeurt niet → komen tot
uiting
→ ontwikkeling gekenmerkt door vooruitgang
en regressie
- niet lineair, meer dynamisch
- bv kind eerst symmetrisch leren kruipen,
daarna asymmetrisch
,→ geordende mijlpalen = basis voor verschillende ontwikkelingstesten zoals
AIMS
2. reflex-hiërarchische theorie (Sherrington, 1947)
→ verderzetting neurale maturatie theorie (met meer nadruk op rijping CZS)
- baby wordt geboren → geen controle op niveau hemisferen maar eerder
spinaal thv hersenstam
→ ontwikkeling posturale controle en motoriek → afhankelijk van
maturiteit corticale structuren die reflexen inhiberen en integreren tot
functionele bewegingen
- theorie gelooft dat rijping eerst voldoende voltooid moet zijn alvorens het kind de
volgende stap kan nemen richting corticale rijping + uiting meerdere functionele
bewegingen
→ nadruk individu is groter + geen ruimte voor omgevingsfactoren
voor zowel neurale maturatie theorie + reflex-hiërarchische theorie →
voorbijgestreefd
- hebben geleid tot belangrijke inzichtingen (bv rijping CZS en relatie motoriek) maar
houden geen rekening met omgevingsfactoren
- laat geen ruimte voor volledig idee over wat ontwikkeling is maar focust
zich op 1 idee → niet bruikbaar om behandeling te veranderen
3. dynamische systeem theorie (Bernstein 1932 + Thelen en Smith 1994)
→ motorisch gedrag = kan elk moment
bepaalt en georgniseerd worden door
samenspel van karakteristieken van:
- participerende factoren / individu
(spierkracht, lichaamsgewicht, mate
ondersteuning lichaam, humeur)
- invloed omgeving /
omgevingsomstandigheden
- taakvereisten / context motorische taak
→ motorisch gedrag = interactie tussen factoren (worden allemaal gelijk beschouwd)
- impliceert dat geen 2 behandelmodellen hetzelfde kunnen zijn → moeten bij elk
kind veranderd worden afhankelijk van bindende factoren die uniek zijn
per kind
→ rijping CZS erkend, maar geen prominente rol
, 4. neurale groep selectietheorie (Hadders-Algra en Dirks, 2000)
→ zegt dat variatie het meest prominente kenmerk van motorische ontwikkeling is
- aanwezig in verschillende ontwikkelingsparameters: uitvoering motorisch gedrag,
kwaliteit beweging, volgorde ontwikkeling motorische vaardigheid, duur
ontwikkelingsfase)
→ basismotoriek is ruw vastgelegd, verdere precisie komt door ervaring en
ontwikkelingspatronen
→ voorbeeld: vooraleer dat een kind leert te zitten, gaat het een grote variatie
aan spier patronen laten zien wanneer het in zithouding terechtkomt
- links = net leren zitten → respons tot externe perturbatie / verstoorde storing is
een achterwaartse lichaamszwaai
→ romp, nek, … spieren gaan ventraal aanspannen zodat kind niet valt
→ tegelijkertijd: inhibitie van dorsale musculatuur
→ = verfijning bepaald bewegingspatroon
tussen initiële patronen (prestructured motor command) zit de mature versie → moet
nog herkend worden als meest efficiënte beweging
- kind heeft deze gevonden → rechterfiguur = motoriek wordt consistenter
fase van primaire variabiliteit:
- primaire neurale repertoires = elk kind wordt geboren en laat een bepaalde
niet-doelgerichte motoriek zien → genetisch bepaald
- niet-doelgerichte motoriek + niet-aangepast aan de omgeving
- alle mogelijkheden worden geprobeerd → krijgt sensorische input
- enorme variatie
fase van secundaire / adaptieve variabiliteit:
- trial-and-error
- variatie in temporele en kwalitatieve aspecten van beweging
, - selectie van beste motorische oplossing voor bepaalde situatie
- rijk bewegingsrepertoire
- loopt door tot adolescentie
onwillekeurige motoriek
motoriek bij de zuigeling
hersenen → blijven doorheen heel het leven evolueren (plasticiteit)
- drastische veranderingen + meest belangrijke wijzigingen gebeuren tijdens foetale
periode
- embryonale fase: meeste neuronen gevormd + beginnen te migreren →
‘gros’ van migratie vindt plaats tijdens foetale periode
- tijdens deze periode: uitgroeiing axonen en dendrieten → hoeveelheid neuraal
materiaal
rijping hersenen en motoriek
= neuromaturatie
→ afhankelijk van hersenniveau dat gerijpt is → manier bewegen wordt beïnvloed
- rijping ruggenmerg en hersenstam = onwillekeurige bewegingen zichtbaar
- controle verschuift naar basale ganglia = automatische motorische gecontroleerde
bewegingen
- rijping aan cerebrale cortex = willekeurige motorische controle
→ rijping van de hersenen: in caudo craniale richting
onwillekeurige spontane bewegingen
,foetus tijdens 7-8e week zwangerschap → eerste beweging (langzame extensie nek)
- na aantal dagen: startles en gegeneraliseerde bewegingen
→ startles = fasisch kortdurende reacties van spieren van lijf en ledematen waardoor
beweging ontstaat vergelijkbaar met plotselinge contractie tijdens een slaapschok /
beweging die mensen maken wanneer ze schrikken
- gebeurt de eerste keer vòòr gegeneraliseerde bewegingen
→ gegeneraliseerde beweging / general movements = langdurige beweging waaraan alle
delen van het lichaam meedoen in ingewikkeld + onvoorspelbaar bewegingspatroon
onwillekeurige reflex-gemedieerde bewegingen (Pedroso, 2006)
kan verdeeld worden op basis van stimulus, ontwikkeling en klinische betekenis
→ stimulus = manier van uitlokken
- vooral interessant bij toepassingen neurologische aandoeningen
→ ontwikkeling = verwijst naar aanwezigheid in de tijd
- vooral interessant bij dit onderdeel
- indeling op basis hiervan onderscheiden we:
1. statische reflex
2. primaire reflex
3. posturale reflex
→ reflexen binnen motorische ontwikkeling → altijd 1 van deze 3
→ klinische betekenis = bepalen of een bepaalde reflex pathologisch is of niet
reflex:
- onveranderbaar op basis van noden of omstandigheden
- stereotiep (altijd hetzelfde)
- heeft vaste reflexboog die vaste respons heeft
→ bij pasgeborenen: reflexen voldoen niet helemaal aan definitie van een reflex)
- zuigen, huilen, slikke, bescherming, vlucht
- voldoen niet aan definitie omdat ze niet altijd op dezelfde manier uitlokbaar zijn
(zitten dus met een variatie)
tijdslijn → verschillen in intensiteit
blauw = statische reflex
→ hyperexciteerbaar, goed
uitlokbaar
→ naarmate dat leeftijd vordert
stabiel blijven doorheen levensloop
, → stel grafiek doorgetrokken naar 70-90 jaar: wordt hypoexciteerbaar
(verminderde intensiteit)
rood = primitieve reflexen:
- direct na geboorte sterk aanwezig
- naarmate tijd toeneemt neemt af in intensiteit (door toename corticale controle
waardoor deze geïntegreerd worden in gewone motoriek)
- treden niet meer op de voorgrond na 6 maand (bij bepaalde gevallen duurt dit langer)
geel = posturale reacties:
- met toenemende leeftijd sterker naar voorgrond
- eens aanwezig blijven deel uitmaken van bewegingsrepertoir in vorm van
automatische bewegingen (op niveau basale ganglia)
- op grafiek: dwarsdoorsnede maar loopt verder → nodig om te laten zien
dat primitieve reflexen geïntegreerd zijn + statische reflexen stabiel
statische reflexen
→ blijven stabiel gedurende levensloop
→ voldoet aan klassieke definitie reflex
→ vertegenwoordigen meest primitieve en caudale manifestatie vh CZS
→ zorgen op RM niveau en hersenstam voor
- diepe peesreflexen
- oppervlakkige reflexen
- sensorische speciale reflexen
primaire reflexen
→ vanaf geboorte aanwezig of ontwikkelen zich kort daarna
→ prominente aanwezigheid beperkt in tijd
→ corticale controle beter ontwikkeld → inhibitie primitieve reflex en plaats
maken voor posturale reacties
→ integreren zich in gewone willekeurige motoriek
posturale reacties
→ houdingsreacties
→ lijken op latere willekeurige bewegingen
→ eerste balans mechanismen: zorgt er oa voor dat hoofd kan opgetild worden
in functie van de tijd
→ primitieve reflexen nemen af
→ posturale reacties nemen toe
→ primitieve reacties komen net voor de definitieve motorische reacties (vandaar
‘neuromotorisch test systeem → zullen voor deze reacties er al voor zorgen dat
motoriek
vroege motorische ontwikkeling
inleiding
4 belangrijke theorieën wanneer het gaat over motorische ontwikkeling:
→ om inzicht te verschaffen in achtergrond vd ontwikkeling
→ om onderliggende processen te verklaren
→ een soort ‘aangrijpingspunt’ voor behandelingen
1. neurale maturatietheorie (Gesell, Mcgraw 1945)
→ motorische ontwikkeling
- autonoom proces met genetisch bepaalde
ontwikkelingsprogramma’s
- biologische rijping CZS
→ omgeving beïnvloed de ontwikkeling niet
→ bevat algemeen geldende regels bij motorisch gedrag postnataal: bv mijlpalen
(zitten, staan, stappen)
→ idee dat ontwikkeling tot stand komt doordat invloed cerebrale cortex (=lagere
reflexen) steeds groter wordt
- pasgeborenen: functionele gedeelten van hersenen werken nog niet goed
- hersenactiviteit start eerst in hersenstam en breidt zich uit naar hemisferen
→ hemisferen: niet actief
- ontbreken hemisferen / dieper gelegen
hersencentra → onderdrukking reflexen
van hersenstam gebeurt niet → komen tot
uiting
→ ontwikkeling gekenmerkt door vooruitgang
en regressie
- niet lineair, meer dynamisch
- bv kind eerst symmetrisch leren kruipen,
daarna asymmetrisch
,→ geordende mijlpalen = basis voor verschillende ontwikkelingstesten zoals
AIMS
2. reflex-hiërarchische theorie (Sherrington, 1947)
→ verderzetting neurale maturatie theorie (met meer nadruk op rijping CZS)
- baby wordt geboren → geen controle op niveau hemisferen maar eerder
spinaal thv hersenstam
→ ontwikkeling posturale controle en motoriek → afhankelijk van
maturiteit corticale structuren die reflexen inhiberen en integreren tot
functionele bewegingen
- theorie gelooft dat rijping eerst voldoende voltooid moet zijn alvorens het kind de
volgende stap kan nemen richting corticale rijping + uiting meerdere functionele
bewegingen
→ nadruk individu is groter + geen ruimte voor omgevingsfactoren
voor zowel neurale maturatie theorie + reflex-hiërarchische theorie →
voorbijgestreefd
- hebben geleid tot belangrijke inzichtingen (bv rijping CZS en relatie motoriek) maar
houden geen rekening met omgevingsfactoren
- laat geen ruimte voor volledig idee over wat ontwikkeling is maar focust
zich op 1 idee → niet bruikbaar om behandeling te veranderen
3. dynamische systeem theorie (Bernstein 1932 + Thelen en Smith 1994)
→ motorisch gedrag = kan elk moment
bepaalt en georgniseerd worden door
samenspel van karakteristieken van:
- participerende factoren / individu
(spierkracht, lichaamsgewicht, mate
ondersteuning lichaam, humeur)
- invloed omgeving /
omgevingsomstandigheden
- taakvereisten / context motorische taak
→ motorisch gedrag = interactie tussen factoren (worden allemaal gelijk beschouwd)
- impliceert dat geen 2 behandelmodellen hetzelfde kunnen zijn → moeten bij elk
kind veranderd worden afhankelijk van bindende factoren die uniek zijn
per kind
→ rijping CZS erkend, maar geen prominente rol
, 4. neurale groep selectietheorie (Hadders-Algra en Dirks, 2000)
→ zegt dat variatie het meest prominente kenmerk van motorische ontwikkeling is
- aanwezig in verschillende ontwikkelingsparameters: uitvoering motorisch gedrag,
kwaliteit beweging, volgorde ontwikkeling motorische vaardigheid, duur
ontwikkelingsfase)
→ basismotoriek is ruw vastgelegd, verdere precisie komt door ervaring en
ontwikkelingspatronen
→ voorbeeld: vooraleer dat een kind leert te zitten, gaat het een grote variatie
aan spier patronen laten zien wanneer het in zithouding terechtkomt
- links = net leren zitten → respons tot externe perturbatie / verstoorde storing is
een achterwaartse lichaamszwaai
→ romp, nek, … spieren gaan ventraal aanspannen zodat kind niet valt
→ tegelijkertijd: inhibitie van dorsale musculatuur
→ = verfijning bepaald bewegingspatroon
tussen initiële patronen (prestructured motor command) zit de mature versie → moet
nog herkend worden als meest efficiënte beweging
- kind heeft deze gevonden → rechterfiguur = motoriek wordt consistenter
fase van primaire variabiliteit:
- primaire neurale repertoires = elk kind wordt geboren en laat een bepaalde
niet-doelgerichte motoriek zien → genetisch bepaald
- niet-doelgerichte motoriek + niet-aangepast aan de omgeving
- alle mogelijkheden worden geprobeerd → krijgt sensorische input
- enorme variatie
fase van secundaire / adaptieve variabiliteit:
- trial-and-error
- variatie in temporele en kwalitatieve aspecten van beweging
, - selectie van beste motorische oplossing voor bepaalde situatie
- rijk bewegingsrepertoire
- loopt door tot adolescentie
onwillekeurige motoriek
motoriek bij de zuigeling
hersenen → blijven doorheen heel het leven evolueren (plasticiteit)
- drastische veranderingen + meest belangrijke wijzigingen gebeuren tijdens foetale
periode
- embryonale fase: meeste neuronen gevormd + beginnen te migreren →
‘gros’ van migratie vindt plaats tijdens foetale periode
- tijdens deze periode: uitgroeiing axonen en dendrieten → hoeveelheid neuraal
materiaal
rijping hersenen en motoriek
= neuromaturatie
→ afhankelijk van hersenniveau dat gerijpt is → manier bewegen wordt beïnvloed
- rijping ruggenmerg en hersenstam = onwillekeurige bewegingen zichtbaar
- controle verschuift naar basale ganglia = automatische motorische gecontroleerde
bewegingen
- rijping aan cerebrale cortex = willekeurige motorische controle
→ rijping van de hersenen: in caudo craniale richting
onwillekeurige spontane bewegingen
,foetus tijdens 7-8e week zwangerschap → eerste beweging (langzame extensie nek)
- na aantal dagen: startles en gegeneraliseerde bewegingen
→ startles = fasisch kortdurende reacties van spieren van lijf en ledematen waardoor
beweging ontstaat vergelijkbaar met plotselinge contractie tijdens een slaapschok /
beweging die mensen maken wanneer ze schrikken
- gebeurt de eerste keer vòòr gegeneraliseerde bewegingen
→ gegeneraliseerde beweging / general movements = langdurige beweging waaraan alle
delen van het lichaam meedoen in ingewikkeld + onvoorspelbaar bewegingspatroon
onwillekeurige reflex-gemedieerde bewegingen (Pedroso, 2006)
kan verdeeld worden op basis van stimulus, ontwikkeling en klinische betekenis
→ stimulus = manier van uitlokken
- vooral interessant bij toepassingen neurologische aandoeningen
→ ontwikkeling = verwijst naar aanwezigheid in de tijd
- vooral interessant bij dit onderdeel
- indeling op basis hiervan onderscheiden we:
1. statische reflex
2. primaire reflex
3. posturale reflex
→ reflexen binnen motorische ontwikkeling → altijd 1 van deze 3
→ klinische betekenis = bepalen of een bepaalde reflex pathologisch is of niet
reflex:
- onveranderbaar op basis van noden of omstandigheden
- stereotiep (altijd hetzelfde)
- heeft vaste reflexboog die vaste respons heeft
→ bij pasgeborenen: reflexen voldoen niet helemaal aan definitie van een reflex)
- zuigen, huilen, slikke, bescherming, vlucht
- voldoen niet aan definitie omdat ze niet altijd op dezelfde manier uitlokbaar zijn
(zitten dus met een variatie)
tijdslijn → verschillen in intensiteit
blauw = statische reflex
→ hyperexciteerbaar, goed
uitlokbaar
→ naarmate dat leeftijd vordert
stabiel blijven doorheen levensloop
, → stel grafiek doorgetrokken naar 70-90 jaar: wordt hypoexciteerbaar
(verminderde intensiteit)
rood = primitieve reflexen:
- direct na geboorte sterk aanwezig
- naarmate tijd toeneemt neemt af in intensiteit (door toename corticale controle
waardoor deze geïntegreerd worden in gewone motoriek)
- treden niet meer op de voorgrond na 6 maand (bij bepaalde gevallen duurt dit langer)
geel = posturale reacties:
- met toenemende leeftijd sterker naar voorgrond
- eens aanwezig blijven deel uitmaken van bewegingsrepertoir in vorm van
automatische bewegingen (op niveau basale ganglia)
- op grafiek: dwarsdoorsnede maar loopt verder → nodig om te laten zien
dat primitieve reflexen geïntegreerd zijn + statische reflexen stabiel
statische reflexen
→ blijven stabiel gedurende levensloop
→ voldoet aan klassieke definitie reflex
→ vertegenwoordigen meest primitieve en caudale manifestatie vh CZS
→ zorgen op RM niveau en hersenstam voor
- diepe peesreflexen
- oppervlakkige reflexen
- sensorische speciale reflexen
primaire reflexen
→ vanaf geboorte aanwezig of ontwikkelen zich kort daarna
→ prominente aanwezigheid beperkt in tijd
→ corticale controle beter ontwikkeld → inhibitie primitieve reflex en plaats
maken voor posturale reacties
→ integreren zich in gewone willekeurige motoriek
posturale reacties
→ houdingsreacties
→ lijken op latere willekeurige bewegingen
→ eerste balans mechanismen: zorgt er oa voor dat hoofd kan opgetild worden
in functie van de tijd
→ primitieve reflexen nemen af
→ posturale reacties nemen toe
→ primitieve reacties komen net voor de definitieve motorische reacties (vandaar
‘neuromotorisch test systeem → zullen voor deze reacties er al voor zorgen dat