Hoofdstuk 1: what is cognitive psychology
cognitieve psychologie is de wetenschappelijke studie van hoe de geest informatie
codeert, opslaat en gebruikt - met andere woorden, het is de studie van cognitie.
Definitie van Ulric Neisser (schreef eerste tekstboek van cognitief): “de term cognitie
verwijst naar alle processen waarbij sensorische input wordt getransorfmeerd,
gerecudeerd, uitgewerkt opgeslagen, opgehaald en gebruikt”
David Marr; het is nuttig om cognitie op meerdere niveaus van analyse te begrijpen.
Perceptie en cognitie kunnen op drie verschillende niveaus worden onderzocht:
computationeel, algoritmisch en implementatief.
- Het computationele analyseniveau probeert te begrijpen wat de geest
probeert te berekenen en waarom en welke informatie de geest probeert te
verwerken en met welk doel (mensen scannen volgens een F-patroon)
- Het algoritmische analyseniveau is gericht op het begrijpen van de regels,
mechanismen en representaties die de geest gebruikt.
- Het implementatieniveau van analyse probeert de hersenen te begrijpen - die
fysiek de processen van menselijke cognitie mogelijk maakt. In veel gevallen
draagt inzicht in de neurale implementatie van cognitieve processen bij aan ons
begrip van computationele en algoritmische processen.
Er is verband verband tussen oude gedachten en het moderne vakgebied van de
cognitieve psychologie, modern onderzoek blijven testen, en ondersteunen de
intuïties van filosofen Socrates en Plato.
Het midden van de twintigste eeuw kreeg zijn status als een revolutionaire periode in
de geschiedenis van de cognitieve psychologie – de zogenaamde Cognitieve
Revolutie – om verschillende redenen:
1. het veld van de wetenschappelijke psychologie was nog niet eerder
geformaliseerd.
2. Toepassing van strengere en objectievere regels. Vroeger werd de methode
introspectie gebruikt, waarbij pschologen hun eigen mentale ervaringen
observeerde.
3. De beweging, behaviorisme, focuste zich alleen nog op waarneembare
aspecten ipv de ‘geest, en bereikte een hoge mate van experimentele
nauwkeurigheid en leidde tot blijvende inzichten in hoe ervaring gedrag
verandert. Dit betekende echter ook dat er weinig stimulans was om mentale
mechanismen te onderzoeken.
4. Frustratie groeide bij behaviorisme toen vooruitgang in andere vakgebieden
nieuwe hulpmiddelen en modellen bood voor het denken over cognitie. Deze
laatste convergentie van factoren vormde de smeltkroes van de cognitieve
revolutie.
Ernst Weber: hoe veranderingen in externe stimulatie leiden tot veranderingen in wat
de geest waarneemt. Drempelwaarde van verschil: minimale verschil in intensiteit
tussen twee stimuli waarbij een verschil wordt waargenomen: just noticable difference
(jnd). Weber’s Law.
, Fechner: bouwde voort op Weber. Hij formuleerde het principe dat de intensiteit van
de subjectieve ervaring van een stimulus toeneemt in verhouding tot de intensiteit
van de stimulus: Fechner’s Law. Fechner richtte het vakgebied van de
psychofysica op: de studie van de relatie tussen fysieke stimuli en mentale
ervaringen.
Hermann von Helmholtz: nerve psychologie. Ontdekten dat verschillende typen
zenuwen gaven verschillende typen informatie door. Helmholtz suggereerde verder
dat de geest actief betrokken moet zijn bij relatief automatische onbewuste
gevolgtrekkingen, waarbij de geest "beste gissingen" doet om sensorische impulsen
om te zetten in waarnemingen van de buitenwereld. Helmholtz ontdekte dat hij de
snelheid van zenuwimpulsen kon meten door zenuwen op verschillende afstanden van
een spier te stimuleren en de vertraging te observeren voordat de spier samentrok.
Wilhelm Wundt wordt vaak beschouwd als de vader van de experimentele
psychologie. Zijn werk richtte zich op het begrijpen van de fundamentele bouwstenen
van het bewustzijn, wat leidde tot de ontwikkeling van structuralisme. Wundt en zijn
studenten probeerden mentale processen te analyseren door ze op te splitsen in hun
meest elementaire componenten, vergelijkbaar met hoe natuurkundigen materie in
atomen en moleculen onderverdeelden. Een onderzoeksmethode was introspectie,
maar wundt erkende de beperkingen en had strikte voorwaaden.
Hermann Ebbinghaus, gebruikte een experimentele aanpak om geheugen en
vergeten te bestuderen: Hij onderzocht zichzelf als proefpersoon en reciteerde
duizenden nonsenslettergrepen (zoals “dax”). Hieruit ontdekte hij
de vergeetcurve, die de snelheid van vergeten beschrijft. In tegenstelling tot Wundt
geloofde Ebbinghaus dat hogere cognitieve functies zoals geheugen wél
experimenteel onderzocht konden worden.
Kritiek op Structuralisme
1. Gestaltpsychologie
o Gestaltpsychologen betoogden dat het geheel meer is dan de som der delen.
o Bijvoorbeeld, een Necker-kubus (een optische illusie) toont aan dat perceptie
niet eenvoudig kan worden verklaard door losse componenten te analyseren.
2. Functionalisme
o William James verwierp structuralisme en benadrukte het belang van mentale
processen in relatie tot aanpassing en overleving.
o Functionalisme werd geïnspireerd door Darwins evolutietheorie en richtte zich
op het nut van mentale processen in het dagelijks leven.
3. Opkomst van het Behaviorisme
o Introspectie bleek te subjectief en moeilijk te repliceren.
o Dit leidde tot de opkomst van het behaviorisme, waarbij psychologie zich ging
richten op observeerbaar gedrag in plaats van innerlijke ervaringen.
John Watson, algemeen beschouwd als de grondlegger van het behaviorisme, wordt
vaak gezien als het toonbeeld van een anti-cognitieve psycholoog. Bij behaviorisme
horen de studies van klassieke en operante conditionering.
Claude Shannon: informatietheorie, die zich richt op de processen waarmee
informatie kan worden gecodeerd, opgeslagen, verzonden en gereconstrueerd.
,De opkomst van de cognitieve psychologie werd sterk beïnvloed door de informatica,
met baanbrekende bijdragen van Turing, Simon en Newell.
Alan Turing: Introduceerde de Turing-machine, een hypothetisch model dat
aantoonde dat complexe berekeningen mogelijk zijn met eenvoudige algoritmen.
Dit concept bood een raamwerk voor het begrijpen van menselijke cognitieve
processen als informatieverwerking.
Simon en Newell: Toonden de praktische toepassing van Turing's ideeën aan door
computers te programmeren om logische problemen op te lossen. Hun Logic
Theorist en General Problem Solver waren vroege voorbeelden van kunstmatige
intelligentie en legden de basis voor computationeel modelleren in de psychologie.
Computationeel modelleren: Deze benadering gebruikt computers om
cognitieve processen te simuleren en te voorspellen, wat leidde tot preciezere
theoretische modellen.
verschuiving introspectie objectieve, meetbare benaderingen
Cognitieve primacy-hypothese: Cognitieve interpretaties en beoordelingen gaan
vooraf aan emotionele reacties.
Affectieve primacy-hypothese: Emotie gaat vooraf aan cognitie.
Recente ontwikkelingen en inzichten:
Neurowetenschappelijk onderzoek toont aan dat de scheiding tussen
hersengebieden voor emotie en cognitie minder duidelijk is dan gedacht.
Emotie beïnvloedt zelfs vroege visuele verwerking in de hersenen, wat suggereert
dat perceptie en emotie niet opeenvolgend zijn.
Cognitie en emotie worden nu gezien als 'functioneel geïntegreerde systemen' die
elkaar continu beïnvloeden.
De somatische markerhypothese: stelt dat fysiologische reacties gekoppeld aan
emoties besluitvorming sturen.
theorie van geconstrueerde emotie: de ervaring van emotie zelf komt niet voort
uit unieke, geïsoleerde processen, maar is een ervaring die we construeren op basis
van externe signalen, lichamelijke signalen en onze bestaande concepten en
categorieën
> Verstoringen in emotionele processen leiden tot cognitieve tekorten.
Hoofdstuk2: cognitive neuroscience
Dualisme, geïntroduceerd door Descartes, stelt dat de geest een afzonderlijke, niet-
fysieke entiteit is die losstaat van de hersenen.
Materialisme, het huidige standpunt in de cognitieve neurowetenschap, ziet de
geest als een product van de hersenen.Volgens het materialisme heeft alle cognitie
een neurale basis; zonder hersenen is er geen geest.
Cognitieve neurowetenschap is de interdisciplinaire studie van de neurale
mechanismen van cognitie en gedrag. Het doel is om te begrijpen hoe we
waarnemen, denken, leren, communiceren en actie controleren, met een focus op de
rol van de hersenen. Het bestuderen van de hersenen is essentieel voor het begrijpen
van cognitie, aangezien veel klinische problemen en gedragsstoornissen verband
houden met hersenstoornissen.
, De hersenen zijn een complex orgaan met ongeveer 100 miljard neuronen en 100
biljoen verbindingen. Neurale signalen transformeren informatie uit de omgeving en
eerdere ervaringen in gedachten, emoties, acties en bewustzijn. De complexiteit van
de hersenen maakt menselijke cognitie mogelijk, van genie tot alledaagse
vaardigheden.
Functionele specialisatie:
= is het principe dat verschillende hersengebieden verschillende perceptie- en
cognitieve vaardigheden bedienen. Prosopagnosie (gezichtsblindheid) is een
voorbeeld van een stoornis door schade aan de fusiforme gyrus.
Schade aan de hippocampus leidt tot geheugenverlies, schade aan het gebied
van Broca tot spraakproblemen, en schade aan het gebied van Wernicke tot
taalbegripsproblemen.
> Ondanks specialisatie is samenwerking tussen hersengebieden essentieel voor zelfs
eenvoudige handelingen.
neuronen
Neuronen zijn de basiscellen van het zenuwstelsel, die signalen ontvangen en
doorgeven.
Structuur: dendrieten (input), soma (cellichaam), axon (output). Communiceren dvm
chemische (neurotransmitters) en elektrische signalen (actiepotentiaal)
Actiepotentialen: elektrische signalen die worden doorgegeven wanneer input een
drempelwaarde overschrijdt.
neurale code
^ voor fysieke kenmerken, maar ook ruitme, tijd, semantiek, acties
Neurotransmitters: chemicaliën die communicatie tussen neuronen mogelijk maken
via synapsen.
Synapsen: openingen tussen neuronen waar neurotransmitters worden vrijgegeven.
Synaptische plasticiteit: verbindingen tussen neuronen kunnen veranderen door
leren en ervaring.
Gliacellen zijn talrijker dan neuronen en bieden structurele en functionele
ondersteuning.
Hersenen
cognitieve psychologie is de wetenschappelijke studie van hoe de geest informatie
codeert, opslaat en gebruikt - met andere woorden, het is de studie van cognitie.
Definitie van Ulric Neisser (schreef eerste tekstboek van cognitief): “de term cognitie
verwijst naar alle processen waarbij sensorische input wordt getransorfmeerd,
gerecudeerd, uitgewerkt opgeslagen, opgehaald en gebruikt”
David Marr; het is nuttig om cognitie op meerdere niveaus van analyse te begrijpen.
Perceptie en cognitie kunnen op drie verschillende niveaus worden onderzocht:
computationeel, algoritmisch en implementatief.
- Het computationele analyseniveau probeert te begrijpen wat de geest
probeert te berekenen en waarom en welke informatie de geest probeert te
verwerken en met welk doel (mensen scannen volgens een F-patroon)
- Het algoritmische analyseniveau is gericht op het begrijpen van de regels,
mechanismen en representaties die de geest gebruikt.
- Het implementatieniveau van analyse probeert de hersenen te begrijpen - die
fysiek de processen van menselijke cognitie mogelijk maakt. In veel gevallen
draagt inzicht in de neurale implementatie van cognitieve processen bij aan ons
begrip van computationele en algoritmische processen.
Er is verband verband tussen oude gedachten en het moderne vakgebied van de
cognitieve psychologie, modern onderzoek blijven testen, en ondersteunen de
intuïties van filosofen Socrates en Plato.
Het midden van de twintigste eeuw kreeg zijn status als een revolutionaire periode in
de geschiedenis van de cognitieve psychologie – de zogenaamde Cognitieve
Revolutie – om verschillende redenen:
1. het veld van de wetenschappelijke psychologie was nog niet eerder
geformaliseerd.
2. Toepassing van strengere en objectievere regels. Vroeger werd de methode
introspectie gebruikt, waarbij pschologen hun eigen mentale ervaringen
observeerde.
3. De beweging, behaviorisme, focuste zich alleen nog op waarneembare
aspecten ipv de ‘geest, en bereikte een hoge mate van experimentele
nauwkeurigheid en leidde tot blijvende inzichten in hoe ervaring gedrag
verandert. Dit betekende echter ook dat er weinig stimulans was om mentale
mechanismen te onderzoeken.
4. Frustratie groeide bij behaviorisme toen vooruitgang in andere vakgebieden
nieuwe hulpmiddelen en modellen bood voor het denken over cognitie. Deze
laatste convergentie van factoren vormde de smeltkroes van de cognitieve
revolutie.
Ernst Weber: hoe veranderingen in externe stimulatie leiden tot veranderingen in wat
de geest waarneemt. Drempelwaarde van verschil: minimale verschil in intensiteit
tussen twee stimuli waarbij een verschil wordt waargenomen: just noticable difference
(jnd). Weber’s Law.
, Fechner: bouwde voort op Weber. Hij formuleerde het principe dat de intensiteit van
de subjectieve ervaring van een stimulus toeneemt in verhouding tot de intensiteit
van de stimulus: Fechner’s Law. Fechner richtte het vakgebied van de
psychofysica op: de studie van de relatie tussen fysieke stimuli en mentale
ervaringen.
Hermann von Helmholtz: nerve psychologie. Ontdekten dat verschillende typen
zenuwen gaven verschillende typen informatie door. Helmholtz suggereerde verder
dat de geest actief betrokken moet zijn bij relatief automatische onbewuste
gevolgtrekkingen, waarbij de geest "beste gissingen" doet om sensorische impulsen
om te zetten in waarnemingen van de buitenwereld. Helmholtz ontdekte dat hij de
snelheid van zenuwimpulsen kon meten door zenuwen op verschillende afstanden van
een spier te stimuleren en de vertraging te observeren voordat de spier samentrok.
Wilhelm Wundt wordt vaak beschouwd als de vader van de experimentele
psychologie. Zijn werk richtte zich op het begrijpen van de fundamentele bouwstenen
van het bewustzijn, wat leidde tot de ontwikkeling van structuralisme. Wundt en zijn
studenten probeerden mentale processen te analyseren door ze op te splitsen in hun
meest elementaire componenten, vergelijkbaar met hoe natuurkundigen materie in
atomen en moleculen onderverdeelden. Een onderzoeksmethode was introspectie,
maar wundt erkende de beperkingen en had strikte voorwaaden.
Hermann Ebbinghaus, gebruikte een experimentele aanpak om geheugen en
vergeten te bestuderen: Hij onderzocht zichzelf als proefpersoon en reciteerde
duizenden nonsenslettergrepen (zoals “dax”). Hieruit ontdekte hij
de vergeetcurve, die de snelheid van vergeten beschrijft. In tegenstelling tot Wundt
geloofde Ebbinghaus dat hogere cognitieve functies zoals geheugen wél
experimenteel onderzocht konden worden.
Kritiek op Structuralisme
1. Gestaltpsychologie
o Gestaltpsychologen betoogden dat het geheel meer is dan de som der delen.
o Bijvoorbeeld, een Necker-kubus (een optische illusie) toont aan dat perceptie
niet eenvoudig kan worden verklaard door losse componenten te analyseren.
2. Functionalisme
o William James verwierp structuralisme en benadrukte het belang van mentale
processen in relatie tot aanpassing en overleving.
o Functionalisme werd geïnspireerd door Darwins evolutietheorie en richtte zich
op het nut van mentale processen in het dagelijks leven.
3. Opkomst van het Behaviorisme
o Introspectie bleek te subjectief en moeilijk te repliceren.
o Dit leidde tot de opkomst van het behaviorisme, waarbij psychologie zich ging
richten op observeerbaar gedrag in plaats van innerlijke ervaringen.
John Watson, algemeen beschouwd als de grondlegger van het behaviorisme, wordt
vaak gezien als het toonbeeld van een anti-cognitieve psycholoog. Bij behaviorisme
horen de studies van klassieke en operante conditionering.
Claude Shannon: informatietheorie, die zich richt op de processen waarmee
informatie kan worden gecodeerd, opgeslagen, verzonden en gereconstrueerd.
,De opkomst van de cognitieve psychologie werd sterk beïnvloed door de informatica,
met baanbrekende bijdragen van Turing, Simon en Newell.
Alan Turing: Introduceerde de Turing-machine, een hypothetisch model dat
aantoonde dat complexe berekeningen mogelijk zijn met eenvoudige algoritmen.
Dit concept bood een raamwerk voor het begrijpen van menselijke cognitieve
processen als informatieverwerking.
Simon en Newell: Toonden de praktische toepassing van Turing's ideeën aan door
computers te programmeren om logische problemen op te lossen. Hun Logic
Theorist en General Problem Solver waren vroege voorbeelden van kunstmatige
intelligentie en legden de basis voor computationeel modelleren in de psychologie.
Computationeel modelleren: Deze benadering gebruikt computers om
cognitieve processen te simuleren en te voorspellen, wat leidde tot preciezere
theoretische modellen.
verschuiving introspectie objectieve, meetbare benaderingen
Cognitieve primacy-hypothese: Cognitieve interpretaties en beoordelingen gaan
vooraf aan emotionele reacties.
Affectieve primacy-hypothese: Emotie gaat vooraf aan cognitie.
Recente ontwikkelingen en inzichten:
Neurowetenschappelijk onderzoek toont aan dat de scheiding tussen
hersengebieden voor emotie en cognitie minder duidelijk is dan gedacht.
Emotie beïnvloedt zelfs vroege visuele verwerking in de hersenen, wat suggereert
dat perceptie en emotie niet opeenvolgend zijn.
Cognitie en emotie worden nu gezien als 'functioneel geïntegreerde systemen' die
elkaar continu beïnvloeden.
De somatische markerhypothese: stelt dat fysiologische reacties gekoppeld aan
emoties besluitvorming sturen.
theorie van geconstrueerde emotie: de ervaring van emotie zelf komt niet voort
uit unieke, geïsoleerde processen, maar is een ervaring die we construeren op basis
van externe signalen, lichamelijke signalen en onze bestaande concepten en
categorieën
> Verstoringen in emotionele processen leiden tot cognitieve tekorten.
Hoofdstuk2: cognitive neuroscience
Dualisme, geïntroduceerd door Descartes, stelt dat de geest een afzonderlijke, niet-
fysieke entiteit is die losstaat van de hersenen.
Materialisme, het huidige standpunt in de cognitieve neurowetenschap, ziet de
geest als een product van de hersenen.Volgens het materialisme heeft alle cognitie
een neurale basis; zonder hersenen is er geen geest.
Cognitieve neurowetenschap is de interdisciplinaire studie van de neurale
mechanismen van cognitie en gedrag. Het doel is om te begrijpen hoe we
waarnemen, denken, leren, communiceren en actie controleren, met een focus op de
rol van de hersenen. Het bestuderen van de hersenen is essentieel voor het begrijpen
van cognitie, aangezien veel klinische problemen en gedragsstoornissen verband
houden met hersenstoornissen.
, De hersenen zijn een complex orgaan met ongeveer 100 miljard neuronen en 100
biljoen verbindingen. Neurale signalen transformeren informatie uit de omgeving en
eerdere ervaringen in gedachten, emoties, acties en bewustzijn. De complexiteit van
de hersenen maakt menselijke cognitie mogelijk, van genie tot alledaagse
vaardigheden.
Functionele specialisatie:
= is het principe dat verschillende hersengebieden verschillende perceptie- en
cognitieve vaardigheden bedienen. Prosopagnosie (gezichtsblindheid) is een
voorbeeld van een stoornis door schade aan de fusiforme gyrus.
Schade aan de hippocampus leidt tot geheugenverlies, schade aan het gebied
van Broca tot spraakproblemen, en schade aan het gebied van Wernicke tot
taalbegripsproblemen.
> Ondanks specialisatie is samenwerking tussen hersengebieden essentieel voor zelfs
eenvoudige handelingen.
neuronen
Neuronen zijn de basiscellen van het zenuwstelsel, die signalen ontvangen en
doorgeven.
Structuur: dendrieten (input), soma (cellichaam), axon (output). Communiceren dvm
chemische (neurotransmitters) en elektrische signalen (actiepotentiaal)
Actiepotentialen: elektrische signalen die worden doorgegeven wanneer input een
drempelwaarde overschrijdt.
neurale code
^ voor fysieke kenmerken, maar ook ruitme, tijd, semantiek, acties
Neurotransmitters: chemicaliën die communicatie tussen neuronen mogelijk maken
via synapsen.
Synapsen: openingen tussen neuronen waar neurotransmitters worden vrijgegeven.
Synaptische plasticiteit: verbindingen tussen neuronen kunnen veranderen door
leren en ervaring.
Gliacellen zijn talrijker dan neuronen en bieden structurele en functionele
ondersteuning.
Hersenen