Samenvatting Successiewet & Estate planning
De aard van de heffing:
Sprake is van een verkrijgingsbelasting.
o Aangeknoopt wordt bij de waarde van iedere afzonderlijke verkrijging
krachtens erfrecht of schenking door iedere individuele verkrijger.
Het draagkrachtbeginsel.
o De nadruk ligt op het belasten van de draagkrachtvermeerdering die zich als
gevolg van de verkrijging voordoet bij de verkrijger.
Regering (TK 31930, nr 9 blz. 6):
o “Wat de rechtsgrond betreft is vooral de gedachte doorslaggevend dat het
gerechtvaardigd is belasting te heffen over vermogen dat iemand zomaar,
zonder het leveren van inspanning is toegevallen.
Daarin kunnen zowel de vermeerdering van draagkracht als de
bevoorrechte verkrijging als rechtvaardigingsgronden worden
onderscheiden.
o Een andere rechtsgrondslag kan worden gevonden in het idee dat ook wel als
sluisgedachte wordt aangeduid. Daarbij wordt een verband gelegd tussen een
vermogenstoename krachtens erfrecht en een vermogenstoename uit
inkomen.
De sluisgedachte houdt in dat de vermogensaanwas hetzij de sluis van
de inkomstenbelasting passeert, hetzij de sluis van het successierecht.
Er wordt een tweetal belastingen geheven (p. 38):
Erfbelasting (art. 1 onder 1 SW)
o Deze belasting wordt geheven over de waarde van hetgeen iemand verkrijgt
krachtens erfrecht door het overlijden van iemand die ten tijde van het
overlijden in Nederland woonde.
o In de artt. 6-17a en 33 onder 12, tweede volzin, SW zijn fictiebepalingen
opgenomen, om te voorkomen dat erfbelasting kan worden ontgaan middels
een overeenkomst.
Schenkbelasting (art. 1 onder 2 SW):
o Deze belasting wordt geheven over de waarde van hetgeen iemand verkrijgt
krachtens een gift (art. 7:186 lid 2 BW) van iemand die ten tijde van de gift in
Nederland woonde.
Ingezetene (p. 39):
Uitsluitend de woonplaats van degene van wie wordt verkregen is van belang.
o Woonde de erflater of schenker ten tijde van het overlijden c.q. de schenking
niet in Nederland (art. 2 lid 3 onder d onder 3 AWR – Het in Europa gelegen
deel van het Koninkrijk), dan kan er door de verkrijger geen erfbelasting of
schenkbelasting verschuldigd zijn.
Art. 4 AWR – Woonplaats:
o Natuurlijk persoon: Deze heeft zijn woonplaats in Nederland als hij met
Nederland een duurzame band van persoonlijke aard heeft.
, Zie p. 40 voor een lijst met aanknopingspunten voor de woonplaats
van een natuurlijk persoon.
Fiscaalrechtelijk hebben de personen genoemd in art. 1:12 BW een
eigen woonplaats die moet worden vastgesteld aan de hand van art. 4
AWR.
o De vestigingsplaats van een rechtspersoon (art. 1:10 lid 2 BW) is daar waar de
feitelijke leiding van de rechtspersoon zich bevindt.
Woonplaatsficties in de Successiewet:
o Art. 2 lid 1 SW (p. 41 e.v.).
Dit artikel regelt de woonplaats voor buiten Nederland verblijvende
natuurlijke personen die in dienst staan tot de Staat der Nederlanden.
o Art. 3 lid 1 SW (p. 42 e.v.).
Dit artikel regelt de woonplaats van Nederlanders die uit Nederland
zijn vertrokken en binnen een periode van tien jaar na hun vertrek
overlijden of een schenking doen.
Op basis van jurisprudentie geldt de tienjaarstermijn slechts met
betrekking tot personen die zowel ten tijde van het emigreren als ten
tijde van het doen van de schenking dan wel het overlijden de
Nederlandse nationaliteit bezaten.
Let op! Een schenking door een gehuwde schenker wordt op grond van
art. 26 SW behandeld als een schenking die is gedaan door de
schenker en zijn echtgenoot samen.
Besluit 15 oktober 2014:
o De schenking uit een gemeenschappelijk vermogen
wordt voor de helft toegerekend aan ieder der
echtgenoten.
o Art. 3 lid 1 SW is van toepassing als een van beide
echtgenoten de Nederlandse nationaliteit heeft en de
schenking is gedaan binnen de tienjaartermijn.
o De Nederlandse echtgenoot mag worden gezien als de
schenker van de helft van de totale schenking.
Alleen die helft is op grond van art. 3 lid 1 Sw
onderworpen aan de heffing van Nederlandse
schenkbelasting.
Kennisgroep, V-N 2023/26.7.7:
o De KG neemt het standpunt in dat alleen de woonplaats
en de nationaliteit van de handelende echtgenoot van
belang zijn.
o Onderdeel 12 van besluit 15 oktober 2014 is
achterhaald.
o Art. 3 lid 2 SW (p. 47 e.v.).
Dit artikel geldt alleen voor de schenkbelasting.
De nationaliteitseis geldt niet.
Eenieder die binnen Nederland heeft gewoond en binnen een jaar na
het verlaten van Nederland een schenking doet, wordt geacht op dat
tijdstip in Nederland te wonen.
,Tijdstip van verkrijging (p. 48):
Hoofdregel:
o De belastingschuld ontstaat op het moment waarop de erflater overlijdt c.q.
het tijdstip waarop een schenking tot stand komt (art. 7:175 BW).
Afwijkende regel:
o Schenkingen onder opschortende voorwaarde:
Een schenking onder opschortende voorwaarde wordt geacht tot
stand te zijn gekomen op het moment dat de voorwaarde vervuld (art.
1 lid 9 SW).
Wanneer de schenker ten tijde van het in vervulling gaan van de
opschortende voorwaarde inmiddels is overleden, wordt geacht
krachtens erfrecht te zijn verkregen.
o Verkrijgingen (krachtens erfrecht of schenking) onder ontbindende
voorwaarde:
De verkrijging vindt dan plaats op het tijdstip van de erfrechtelijke
verkrijging of de schenking.
Er is dus direct schenk- of erfbelasting verschuldigd.
Als de voorwaarde wordt vervuld kan de betaalde belasting worden
teruggevraagd (art. 53 lid 1 SW), verminderd met het bedrag aan
belasting dat verschuldigd zou zijn geweest indien dat was berekend
over het voordeel dat tijdens de bezitsperiode is genoten.
Wijze van waardering (p. 50):
De wijze van waardering is geregeld in art. 21 lid 1 SW.
De verkrijging wordt gewaardeerd naar de waarde in het economische verkeer op het
tijdstip van verkrijging.
In de SW gelden een aantal afwijkende regels omtrent de waardebepaling:
o Art. 21 lid 2 SW
o Art. 21 lid 3 SW
o Art. 21 lid 5 SW
o Art. 21 lid 11 & lid 14 SW
o Art. 21 lid 13 SW
o Art. 21 lid 15 BW
Wijze van heffing (p. 51):
Erfbelasting:
o De erfgenamen moeten binnen acht maanden na overlijden een aangifte
indienen (art. 45 lid 1 SW).
Artikel 30g AWR: belastingrente als aangifte of verzoek voor het
opleggen van voorlopige aanslag niet binnen 8 maanden is ingediend
Sinds 1 januari 2024: 7,5% (Besluit belasting- en
invorderingsrente)
Notaris aansprakelijk voor belastingrente (Rb. Amsterdam 24 januari
2018, NML 2018/23: Notaris aansprakelijk voor fout in testament en te
laat ingediende SW-aangifte).
Een notaris moet weten hoe moet worden gehandeld als de
gegevens voor de aangifte nog onvoldoende bekend zijn.
, o Ook moet aangifte worden gedaan ter zake van verkrijgingen door anderen,
niet zijnde erfgenamen, zoals legatarissen en lastbevoordeelden (art. 38 SW).
Schenkbelasting:
o Er geldt een aangifteplicht voor de begiftigde.
o De aangifte moet worden gedaan binnen twee maanden na het einde van het
kalenderjaar waarin de schenking heeft plaatsgevonden (art. 46 SW).
o Goedkeuring: belastingschuld in box 3 aftrekbaar indien uiterlijk 5 november
aangifte is gedaan (Belastingdienst 29 mei 2024 , NML 2024/129: Wet IB 2001:
wanneer komt schenkbelasting toch in mindering op box 3-vermogen?)
Als uiterlijk 5 november aangifte is gedaan, kan de schenkbelasting
worden afgetrokken in box 3.
Beleid van Belastingdienst bij schenking door echtgenoot:
Besluit 15 oktober 2014, nr BLKB2013M/1870M (§ 12): Schenking door Nederlandse
en niet-Nederlandse echtgenoten uit hun gemeenschappelijk vermogen.
o Partners worden voor de berekening van de schenkbelasting als één en
dezelfde persoon aangemerkt (artikel 26, eerste lid, van de Successiewet).
o Een schenking door een partner wordt dus behandeld als een schenking die is
gedaan door de schenker en zijn partner samen.
o Artikel 3, eerste lid, van de Successiewet is van toepassing als één van beide
partners de Nederlandse nationaliteit heeft én de schenking is gedaan binnen
de tienjaarsperiode.
De schenking is dan geheel belast.
NML 2022/180: Hof Arnhem-Leeuwarden 26 juli 2022, nr BK-ARN 21/0002
(ECLI:NL:GHARL:2022:6512): Schenking uit gemeenschap wordt niet mede aan
andere echtgenoot toegerekend.
o Het Hof is van oordeel dat het civiele recht als uitgangspunt dient te gelden nu
artikel 1 lid 7 SW voor de definitie van een schenking verwijst naar artikel
7:186 lid 2 BW.
o Voor een op grond van de Successiewet belaste schenking moet er dus sprake
zijn van een gift in de zin van het BW.
o Het Hof is van oordeel dat de omstandigheid dat vader in algehele
gemeenschap van goederen was gehuwd met moeder niet meebrengt dat
moeder een schenking heeft gedaan van € 1.930.937 aan X (de helft van de
schenking van €3.861.875).
o De enkele omstandigheid dat echtgenoten in algehele gemeenschap van
goederen zijn gehuwd, betekent niet dat een echtgenoot (mede) partij is bij
een door de andere echtgenoot aangegane rechtshandeling (zie HR 20 januari
2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5651, NML 2012/20 en HR 23 april 1993,
ECLI:NL:HR:1993:ZC0937).
o Let op! Tegen deze uitspraak is geen cassatie ingesteld.
NML 2023/78:
o In Hof Arnhem-Leeuwarden 26 juli 2022 (NML 2022/180) werd een schenking
die ten laste kwam van een huwelijksgoederengemeenschap voor de
schenkbelasting uitsluitend toegerekend aan de echtgenoot die partij was bij
de schenking (50%).
De aard van de heffing:
Sprake is van een verkrijgingsbelasting.
o Aangeknoopt wordt bij de waarde van iedere afzonderlijke verkrijging
krachtens erfrecht of schenking door iedere individuele verkrijger.
Het draagkrachtbeginsel.
o De nadruk ligt op het belasten van de draagkrachtvermeerdering die zich als
gevolg van de verkrijging voordoet bij de verkrijger.
Regering (TK 31930, nr 9 blz. 6):
o “Wat de rechtsgrond betreft is vooral de gedachte doorslaggevend dat het
gerechtvaardigd is belasting te heffen over vermogen dat iemand zomaar,
zonder het leveren van inspanning is toegevallen.
Daarin kunnen zowel de vermeerdering van draagkracht als de
bevoorrechte verkrijging als rechtvaardigingsgronden worden
onderscheiden.
o Een andere rechtsgrondslag kan worden gevonden in het idee dat ook wel als
sluisgedachte wordt aangeduid. Daarbij wordt een verband gelegd tussen een
vermogenstoename krachtens erfrecht en een vermogenstoename uit
inkomen.
De sluisgedachte houdt in dat de vermogensaanwas hetzij de sluis van
de inkomstenbelasting passeert, hetzij de sluis van het successierecht.
Er wordt een tweetal belastingen geheven (p. 38):
Erfbelasting (art. 1 onder 1 SW)
o Deze belasting wordt geheven over de waarde van hetgeen iemand verkrijgt
krachtens erfrecht door het overlijden van iemand die ten tijde van het
overlijden in Nederland woonde.
o In de artt. 6-17a en 33 onder 12, tweede volzin, SW zijn fictiebepalingen
opgenomen, om te voorkomen dat erfbelasting kan worden ontgaan middels
een overeenkomst.
Schenkbelasting (art. 1 onder 2 SW):
o Deze belasting wordt geheven over de waarde van hetgeen iemand verkrijgt
krachtens een gift (art. 7:186 lid 2 BW) van iemand die ten tijde van de gift in
Nederland woonde.
Ingezetene (p. 39):
Uitsluitend de woonplaats van degene van wie wordt verkregen is van belang.
o Woonde de erflater of schenker ten tijde van het overlijden c.q. de schenking
niet in Nederland (art. 2 lid 3 onder d onder 3 AWR – Het in Europa gelegen
deel van het Koninkrijk), dan kan er door de verkrijger geen erfbelasting of
schenkbelasting verschuldigd zijn.
Art. 4 AWR – Woonplaats:
o Natuurlijk persoon: Deze heeft zijn woonplaats in Nederland als hij met
Nederland een duurzame band van persoonlijke aard heeft.
, Zie p. 40 voor een lijst met aanknopingspunten voor de woonplaats
van een natuurlijk persoon.
Fiscaalrechtelijk hebben de personen genoemd in art. 1:12 BW een
eigen woonplaats die moet worden vastgesteld aan de hand van art. 4
AWR.
o De vestigingsplaats van een rechtspersoon (art. 1:10 lid 2 BW) is daar waar de
feitelijke leiding van de rechtspersoon zich bevindt.
Woonplaatsficties in de Successiewet:
o Art. 2 lid 1 SW (p. 41 e.v.).
Dit artikel regelt de woonplaats voor buiten Nederland verblijvende
natuurlijke personen die in dienst staan tot de Staat der Nederlanden.
o Art. 3 lid 1 SW (p. 42 e.v.).
Dit artikel regelt de woonplaats van Nederlanders die uit Nederland
zijn vertrokken en binnen een periode van tien jaar na hun vertrek
overlijden of een schenking doen.
Op basis van jurisprudentie geldt de tienjaarstermijn slechts met
betrekking tot personen die zowel ten tijde van het emigreren als ten
tijde van het doen van de schenking dan wel het overlijden de
Nederlandse nationaliteit bezaten.
Let op! Een schenking door een gehuwde schenker wordt op grond van
art. 26 SW behandeld als een schenking die is gedaan door de
schenker en zijn echtgenoot samen.
Besluit 15 oktober 2014:
o De schenking uit een gemeenschappelijk vermogen
wordt voor de helft toegerekend aan ieder der
echtgenoten.
o Art. 3 lid 1 SW is van toepassing als een van beide
echtgenoten de Nederlandse nationaliteit heeft en de
schenking is gedaan binnen de tienjaartermijn.
o De Nederlandse echtgenoot mag worden gezien als de
schenker van de helft van de totale schenking.
Alleen die helft is op grond van art. 3 lid 1 Sw
onderworpen aan de heffing van Nederlandse
schenkbelasting.
Kennisgroep, V-N 2023/26.7.7:
o De KG neemt het standpunt in dat alleen de woonplaats
en de nationaliteit van de handelende echtgenoot van
belang zijn.
o Onderdeel 12 van besluit 15 oktober 2014 is
achterhaald.
o Art. 3 lid 2 SW (p. 47 e.v.).
Dit artikel geldt alleen voor de schenkbelasting.
De nationaliteitseis geldt niet.
Eenieder die binnen Nederland heeft gewoond en binnen een jaar na
het verlaten van Nederland een schenking doet, wordt geacht op dat
tijdstip in Nederland te wonen.
,Tijdstip van verkrijging (p. 48):
Hoofdregel:
o De belastingschuld ontstaat op het moment waarop de erflater overlijdt c.q.
het tijdstip waarop een schenking tot stand komt (art. 7:175 BW).
Afwijkende regel:
o Schenkingen onder opschortende voorwaarde:
Een schenking onder opschortende voorwaarde wordt geacht tot
stand te zijn gekomen op het moment dat de voorwaarde vervuld (art.
1 lid 9 SW).
Wanneer de schenker ten tijde van het in vervulling gaan van de
opschortende voorwaarde inmiddels is overleden, wordt geacht
krachtens erfrecht te zijn verkregen.
o Verkrijgingen (krachtens erfrecht of schenking) onder ontbindende
voorwaarde:
De verkrijging vindt dan plaats op het tijdstip van de erfrechtelijke
verkrijging of de schenking.
Er is dus direct schenk- of erfbelasting verschuldigd.
Als de voorwaarde wordt vervuld kan de betaalde belasting worden
teruggevraagd (art. 53 lid 1 SW), verminderd met het bedrag aan
belasting dat verschuldigd zou zijn geweest indien dat was berekend
over het voordeel dat tijdens de bezitsperiode is genoten.
Wijze van waardering (p. 50):
De wijze van waardering is geregeld in art. 21 lid 1 SW.
De verkrijging wordt gewaardeerd naar de waarde in het economische verkeer op het
tijdstip van verkrijging.
In de SW gelden een aantal afwijkende regels omtrent de waardebepaling:
o Art. 21 lid 2 SW
o Art. 21 lid 3 SW
o Art. 21 lid 5 SW
o Art. 21 lid 11 & lid 14 SW
o Art. 21 lid 13 SW
o Art. 21 lid 15 BW
Wijze van heffing (p. 51):
Erfbelasting:
o De erfgenamen moeten binnen acht maanden na overlijden een aangifte
indienen (art. 45 lid 1 SW).
Artikel 30g AWR: belastingrente als aangifte of verzoek voor het
opleggen van voorlopige aanslag niet binnen 8 maanden is ingediend
Sinds 1 januari 2024: 7,5% (Besluit belasting- en
invorderingsrente)
Notaris aansprakelijk voor belastingrente (Rb. Amsterdam 24 januari
2018, NML 2018/23: Notaris aansprakelijk voor fout in testament en te
laat ingediende SW-aangifte).
Een notaris moet weten hoe moet worden gehandeld als de
gegevens voor de aangifte nog onvoldoende bekend zijn.
, o Ook moet aangifte worden gedaan ter zake van verkrijgingen door anderen,
niet zijnde erfgenamen, zoals legatarissen en lastbevoordeelden (art. 38 SW).
Schenkbelasting:
o Er geldt een aangifteplicht voor de begiftigde.
o De aangifte moet worden gedaan binnen twee maanden na het einde van het
kalenderjaar waarin de schenking heeft plaatsgevonden (art. 46 SW).
o Goedkeuring: belastingschuld in box 3 aftrekbaar indien uiterlijk 5 november
aangifte is gedaan (Belastingdienst 29 mei 2024 , NML 2024/129: Wet IB 2001:
wanneer komt schenkbelasting toch in mindering op box 3-vermogen?)
Als uiterlijk 5 november aangifte is gedaan, kan de schenkbelasting
worden afgetrokken in box 3.
Beleid van Belastingdienst bij schenking door echtgenoot:
Besluit 15 oktober 2014, nr BLKB2013M/1870M (§ 12): Schenking door Nederlandse
en niet-Nederlandse echtgenoten uit hun gemeenschappelijk vermogen.
o Partners worden voor de berekening van de schenkbelasting als één en
dezelfde persoon aangemerkt (artikel 26, eerste lid, van de Successiewet).
o Een schenking door een partner wordt dus behandeld als een schenking die is
gedaan door de schenker en zijn partner samen.
o Artikel 3, eerste lid, van de Successiewet is van toepassing als één van beide
partners de Nederlandse nationaliteit heeft én de schenking is gedaan binnen
de tienjaarsperiode.
De schenking is dan geheel belast.
NML 2022/180: Hof Arnhem-Leeuwarden 26 juli 2022, nr BK-ARN 21/0002
(ECLI:NL:GHARL:2022:6512): Schenking uit gemeenschap wordt niet mede aan
andere echtgenoot toegerekend.
o Het Hof is van oordeel dat het civiele recht als uitgangspunt dient te gelden nu
artikel 1 lid 7 SW voor de definitie van een schenking verwijst naar artikel
7:186 lid 2 BW.
o Voor een op grond van de Successiewet belaste schenking moet er dus sprake
zijn van een gift in de zin van het BW.
o Het Hof is van oordeel dat de omstandigheid dat vader in algehele
gemeenschap van goederen was gehuwd met moeder niet meebrengt dat
moeder een schenking heeft gedaan van € 1.930.937 aan X (de helft van de
schenking van €3.861.875).
o De enkele omstandigheid dat echtgenoten in algehele gemeenschap van
goederen zijn gehuwd, betekent niet dat een echtgenoot (mede) partij is bij
een door de andere echtgenoot aangegane rechtshandeling (zie HR 20 januari
2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5651, NML 2012/20 en HR 23 april 1993,
ECLI:NL:HR:1993:ZC0937).
o Let op! Tegen deze uitspraak is geen cassatie ingesteld.
NML 2023/78:
o In Hof Arnhem-Leeuwarden 26 juli 2022 (NML 2022/180) werd een schenking
die ten laste kwam van een huwelijksgoederengemeenschap voor de
schenkbelasting uitsluitend toegerekend aan de echtgenoot die partij was bij
de schenking (50%).