De volgende domeinen komen aan bod binnen de LKT taal toets:
Mondelinge taalvaardigheid - 11 vragen
Woordenschat - 9 vragen
Beginnende geletterdheid - 16 vragen
Voortgezet technisch lezen - 6 vragen
Begrijpend lezen - 8 vragen
Stellen - 5 vragen
Jeugdliteratuur - 3 vragen
Taalbeschouwing - 13 vragen
Spelling - 9 vragen
Landelijke kennistoets taal – samenvatting
Argumenten om apart onderwijs te geven in taal
1
, 1. Schriftelijke taalvaardigheid leren kinderen niet spontaan.
2. Niet alle kinderen kunnen zelfstandig een bepaald niveau van
taalvaardigheid eigen maken. Er is een variëteit aan beginsituaties.
3. Op school leer je een ander soort taalgebruik dan in het dagelijks
leven. Op school leer je de regels voor het Standaardnederlands.
4. Bepaalde taalvormen leer je alleen met behulp van het
taalonderwijs. Zoals een goede brief schrijven of een discussie
kunnen voeren.
5. Als je kinderen plezier in het lezen van boeken wil bijbrengen, dan
moet je daar apart aandacht aan besteden. Niet alle kinderen
groeien op in een omgeving met boeken.
Taal is een recursief systeem: een element van de taal kan eenzelfde
element van de taal bevatten (zo kan een zin ook weer een andere zin
bevatten).
Het taalsysteem
a. De functies van taal
De communicatieve of sociale taalfunctie.
- Zelfhandhaving: opkomen voor wat je zelf wil.
- Zelfsturing: aangeven wat je gaat doen.
- Sturing van anderen: gedrag van anderen beïnvloeden.
- Structurering van het gesprek: het gespreksverloop
beïnvloeden.
De conceptualiserende of cognitieve functie.
- Rapporteren: je kan dingen beschrijven, ordenen of
vergelijken.
- Redeneren: chronologisch ordenen, conclusies trekken en
relaties leggen.
- Projecteren: verplaatsen in gedachten en gevoelens van een
ander.
De expressieve taalfunctie.
Communicatieve competenties
De grammaticale competentie (linguïstische competentie): kennis van
grammaticale regels en woordenschat.
De tekstuele competentie: kennis over bijvoorbeeld het beginnen en
eindigen van een gesprek of kennis van regels voor schriftelijke
teksten.
De strategische competentie: zoals een ander overtuigen of aanzetten
tot actie.
De functionele competentie: taalgebruik aanpassen naar de situatie.
*Pragmatische competenties. Deze hebben betrekking op de praktijk en
het concrete gebruik van taal
2
, b. De niveaus van taal
Fonologisch niveau: uitspraak van woorden.
Morfologisch niveau: opbouw van woorden > gevald – gevallen.
Syntactisch niveau: volgorde van woorden > waar is bal – waar is
de bal.
Semantisch niveau: betekenis van woorden.
Pragmatisch niveau: gebruik > mag ik er even langs? – aan de
kant jij!
Orthografisch niveau: spelling van woorden.
Mondelinge taalvaardigheid
Theorieën over taalverwerving
1. Het behaviorisme:
Deze psychologische stroming gaat ervan uit dat kinderen hun taal
leren door imitatie. De meest frequente woorden worden het eerst
geleerd. Goedkeuring speelt een rol; als een kind om bepaalde woorden
wordt geprezen, zal hij deze woorden vaker zeggen.
2. De creatieve constructietheorie (mentalisme):
Kinderen imiteren taal niet, maar beschikken over een aangeboren
taalvermogen waarmee ze op een creatieve manier zinnen kunnen
bouwen. Een aanwijzing voor dit aangeboren taalmechanisme is dat
een kind elke willekeurige taal kan leren.
3. De interactionele benadering:
Onderschrijft het belang van het aangeboren taalleervermogen, maar
benadrukt dat het taalaanbod van de omgeving en de interactie tussen
een kind en andere sprekers belangrijk is bij het leren van een taal. Het
taalaanbod moet wel afgestemd zijn op de mogelijkheden van het kind.
Taalverwervingsproces
De prelinguale periode / de voortalige periode (0 tot 1 jaar).
Dit is de periode voordat een kind zijn eerste woordjes uitspreekt.
De linguale periode
- De vroeglinguale periode / de telegramstijlfase (1 tot 2.5 jaar):
brabbelen gaat over in betekenisvol taalgebruik. De eenwoordfase
duurt een half jaar, daarna gaan kinderen woorden combineren.
Fonologisch, syntactisch en semantisch niveau.
- De differentiatiefase (2.5 tot 5 jaar): nu beginnen kinderen
morfologische en pragmatische aspecten van de taal te leren. Dit
heet de differentiatiefase want op alle niveaus van de taal
ontwikkeld een kind zich.
> Rond de 3e verjaardag neemt de actieve woordenschat van een
kind enorm toe. Kinderen leren nieuwe woordsoorten (bijwoorden,
lidwoorden, voegwoorden).
- De voltooiingsfase (vanaf 5 jaar).
3
Mondelinge taalvaardigheid - 11 vragen
Woordenschat - 9 vragen
Beginnende geletterdheid - 16 vragen
Voortgezet technisch lezen - 6 vragen
Begrijpend lezen - 8 vragen
Stellen - 5 vragen
Jeugdliteratuur - 3 vragen
Taalbeschouwing - 13 vragen
Spelling - 9 vragen
Landelijke kennistoets taal – samenvatting
Argumenten om apart onderwijs te geven in taal
1
, 1. Schriftelijke taalvaardigheid leren kinderen niet spontaan.
2. Niet alle kinderen kunnen zelfstandig een bepaald niveau van
taalvaardigheid eigen maken. Er is een variëteit aan beginsituaties.
3. Op school leer je een ander soort taalgebruik dan in het dagelijks
leven. Op school leer je de regels voor het Standaardnederlands.
4. Bepaalde taalvormen leer je alleen met behulp van het
taalonderwijs. Zoals een goede brief schrijven of een discussie
kunnen voeren.
5. Als je kinderen plezier in het lezen van boeken wil bijbrengen, dan
moet je daar apart aandacht aan besteden. Niet alle kinderen
groeien op in een omgeving met boeken.
Taal is een recursief systeem: een element van de taal kan eenzelfde
element van de taal bevatten (zo kan een zin ook weer een andere zin
bevatten).
Het taalsysteem
a. De functies van taal
De communicatieve of sociale taalfunctie.
- Zelfhandhaving: opkomen voor wat je zelf wil.
- Zelfsturing: aangeven wat je gaat doen.
- Sturing van anderen: gedrag van anderen beïnvloeden.
- Structurering van het gesprek: het gespreksverloop
beïnvloeden.
De conceptualiserende of cognitieve functie.
- Rapporteren: je kan dingen beschrijven, ordenen of
vergelijken.
- Redeneren: chronologisch ordenen, conclusies trekken en
relaties leggen.
- Projecteren: verplaatsen in gedachten en gevoelens van een
ander.
De expressieve taalfunctie.
Communicatieve competenties
De grammaticale competentie (linguïstische competentie): kennis van
grammaticale regels en woordenschat.
De tekstuele competentie: kennis over bijvoorbeeld het beginnen en
eindigen van een gesprek of kennis van regels voor schriftelijke
teksten.
De strategische competentie: zoals een ander overtuigen of aanzetten
tot actie.
De functionele competentie: taalgebruik aanpassen naar de situatie.
*Pragmatische competenties. Deze hebben betrekking op de praktijk en
het concrete gebruik van taal
2
, b. De niveaus van taal
Fonologisch niveau: uitspraak van woorden.
Morfologisch niveau: opbouw van woorden > gevald – gevallen.
Syntactisch niveau: volgorde van woorden > waar is bal – waar is
de bal.
Semantisch niveau: betekenis van woorden.
Pragmatisch niveau: gebruik > mag ik er even langs? – aan de
kant jij!
Orthografisch niveau: spelling van woorden.
Mondelinge taalvaardigheid
Theorieën over taalverwerving
1. Het behaviorisme:
Deze psychologische stroming gaat ervan uit dat kinderen hun taal
leren door imitatie. De meest frequente woorden worden het eerst
geleerd. Goedkeuring speelt een rol; als een kind om bepaalde woorden
wordt geprezen, zal hij deze woorden vaker zeggen.
2. De creatieve constructietheorie (mentalisme):
Kinderen imiteren taal niet, maar beschikken over een aangeboren
taalvermogen waarmee ze op een creatieve manier zinnen kunnen
bouwen. Een aanwijzing voor dit aangeboren taalmechanisme is dat
een kind elke willekeurige taal kan leren.
3. De interactionele benadering:
Onderschrijft het belang van het aangeboren taalleervermogen, maar
benadrukt dat het taalaanbod van de omgeving en de interactie tussen
een kind en andere sprekers belangrijk is bij het leren van een taal. Het
taalaanbod moet wel afgestemd zijn op de mogelijkheden van het kind.
Taalverwervingsproces
De prelinguale periode / de voortalige periode (0 tot 1 jaar).
Dit is de periode voordat een kind zijn eerste woordjes uitspreekt.
De linguale periode
- De vroeglinguale periode / de telegramstijlfase (1 tot 2.5 jaar):
brabbelen gaat over in betekenisvol taalgebruik. De eenwoordfase
duurt een half jaar, daarna gaan kinderen woorden combineren.
Fonologisch, syntactisch en semantisch niveau.
- De differentiatiefase (2.5 tot 5 jaar): nu beginnen kinderen
morfologische en pragmatische aspecten van de taal te leren. Dit
heet de differentiatiefase want op alle niveaus van de taal
ontwikkeld een kind zich.
> Rond de 3e verjaardag neemt de actieve woordenschat van een
kind enorm toe. Kinderen leren nieuwe woordsoorten (bijwoorden,
lidwoorden, voegwoorden).
- De voltooiingsfase (vanaf 5 jaar).
3