Economie
Thema 2
Hoofdstuk 1: Geld
1 Functies van geld
1.1 Ruilhandel
Vooraleer we geld gebruikten bestond er enkel ruilhandel, pas later werd de ruileconomie
vervangen door een geldeconomie
Nadelen van ruilhandel:
- Niet alle ruilgoederen zijn duurzaam: bv. voedingsmiddelen verliezen na verloop van
tijd hun waarde
- Sommige ruilgoederen zijn moeilijk draag- of transporteerbaar
- Ruilhandel vereist de onderlinge overeenkomst tussen de ruilende partijen: iedere
partij moet steeds op zoek zijn naar een geschikte tegenpartij
- Het aantal ruilverhoudingen loopt sterk op naarmate er meer verschillende
goederen geruild worden: bv. met vier goederen ontstaan er zes ruilverhoudingen of
markten
- De ondeelbaarheid en de grote waardeverschillen van vele goederen veroorzaken
problemen: van sommige goederen kan je moeilijk een stukje aanbieden
- Aan kredietverlening zijn risico’s verbonden: een varkensboer die een graanboer
uitstel van betaling geeft kan geconfronteerd worden met gevolgen van een misoogst
- Vorm van asymmetrische informatie: de ontvanger van het ruilgoed heeft een
informatienadeel omdat er mogelijk twijfel ontstaat over de kwaliteit van het ruilgoed
1.2 Geld als oplossing
Voorwaarden geld:
- Het goed moet moeilijk bij te maken en niet vrij beschikbaar zijn, zodat er geen
gevaar dreigde van plots waardeverlies
- Het moet een grote waarde hebben per eenheid gewicht zodat de vervoerskosten
niet zouden oplopen
- De goederen moeten duurzaam en deelbaar zijn
Metalen en edelmetalen voldeden aan deze voorwaarden: goud en zilver werden een
lange tijd als geld gebruikt
- Nadeel: men moest de metalen steeds wegen en het zuiverheidsgehalte was vaak
niet gekend
De aan- en verkoop van een goed moest niet meer op hetzelfde moment gebeuren omdat
het geld waartegen je een goed of dienst inruilt kan je op een later moment opnieuw
inruilen tegen andere goederen of diensten (zo is het geld een oplossing voor de nadelen
van de ruilhandel)
1.3 Functies
Algemeen aanvaard ruilmiddel: geld wordt algemeen aanvaard ter betaling van
goederen en diensten
Spaar- en beleggingsmiddel: door geld op te potten of op een spaar- of zichtrekening
te zetten wordt de koopkracht behouden en overgedragen naar later, spaargeld is liquide
, en kan in de toekomst benut worden, beleggen is het investeren van geld gedurende een
bepaalde periode met als doel er een financieel voordeel uit te halen
Waardemeter: geld biedt de mogelijkheid om de waarde van verschillende goederen
met elkaar te vergelijken en op te tellen, zo is geld ook een rekeneenheid
Kredietmiddel: je kan met geleend geld aankopen doen en het geleende bedrag pas
later terugbetalen
2 Soorten geld
2.1 Chartaal geld
Chartaal geld: munten en bankbiljetten in handen van het publiek, wettige
betaalmiddelen
- Chartale hoeveelheid: de totale waarde van alle bankbiljetten en munten die in
omloop zijn
Pasmunten: de munten die momenteel in het betalingsverkeer gebruikt worden
- De waarde van de munt (de nominale waarde) is groter dan de metaalwaarde
- Ze mogen niet vrij worden aangemaakt of aangemunt
- Ze hebben een beperkte betaalkracht
De nationale centrale banken (in België NBB) van de eurozone brengen euromunten in
omloop
Bankbiljetten zijn een vorm van fiduciair geld: de waarde is gebaseerd op het
vertrouwen in de ECB
Eurobiljetten worden ook via nationale banken van de eurozone in omloop gebracht, maar
de uitgifte of emissie ervan is het exclusieve recht van de Europese Centrale Bank
(ECB)
2.2 Giraal geld
Giraal geld: geld op rekeningen of onmiddellijk opvraagbare tegoeden bij banken
waarmee betalingen kunnen worden uitgevoerd (bv. via overschrijvingen)
Er zijn elektronische betaalinstrumenten zoals een kredietkaart, debetkaart en
elektronische overschrijvingen die de papieren betaalinstrumenten zoals een
overschrijvingsformulier en een cheque hebben vervangen
2.3 Quasigeld
Quasigeld: geld dat gedurende een bepaalde termijn wordt toevertrouwd aan een
financiële instelling en niet onmiddellijk beschikbaar is om een betaling mee uit te voeren
Er is een onderscheid tussen deposito’s op korte termijn (< 2 jaar) bv. spaardeposito’s
en beleggingen op korte termijn (< 2 jaar) bv. kasbons (obligatie bij de bank) of
kortlopende obligaties
2.4 Monetaire aggregaten
Aan de hand van de monetaire aggregaten M1, M2 en M3 bepaalt men de
maatschappelijke geldhoeveelheid: de hoeveelheid geld waarmee gezinnen,
bedrijven en de overheid op korte termijn betalingen kunnen doen
Thema 2
Hoofdstuk 1: Geld
1 Functies van geld
1.1 Ruilhandel
Vooraleer we geld gebruikten bestond er enkel ruilhandel, pas later werd de ruileconomie
vervangen door een geldeconomie
Nadelen van ruilhandel:
- Niet alle ruilgoederen zijn duurzaam: bv. voedingsmiddelen verliezen na verloop van
tijd hun waarde
- Sommige ruilgoederen zijn moeilijk draag- of transporteerbaar
- Ruilhandel vereist de onderlinge overeenkomst tussen de ruilende partijen: iedere
partij moet steeds op zoek zijn naar een geschikte tegenpartij
- Het aantal ruilverhoudingen loopt sterk op naarmate er meer verschillende
goederen geruild worden: bv. met vier goederen ontstaan er zes ruilverhoudingen of
markten
- De ondeelbaarheid en de grote waardeverschillen van vele goederen veroorzaken
problemen: van sommige goederen kan je moeilijk een stukje aanbieden
- Aan kredietverlening zijn risico’s verbonden: een varkensboer die een graanboer
uitstel van betaling geeft kan geconfronteerd worden met gevolgen van een misoogst
- Vorm van asymmetrische informatie: de ontvanger van het ruilgoed heeft een
informatienadeel omdat er mogelijk twijfel ontstaat over de kwaliteit van het ruilgoed
1.2 Geld als oplossing
Voorwaarden geld:
- Het goed moet moeilijk bij te maken en niet vrij beschikbaar zijn, zodat er geen
gevaar dreigde van plots waardeverlies
- Het moet een grote waarde hebben per eenheid gewicht zodat de vervoerskosten
niet zouden oplopen
- De goederen moeten duurzaam en deelbaar zijn
Metalen en edelmetalen voldeden aan deze voorwaarden: goud en zilver werden een
lange tijd als geld gebruikt
- Nadeel: men moest de metalen steeds wegen en het zuiverheidsgehalte was vaak
niet gekend
De aan- en verkoop van een goed moest niet meer op hetzelfde moment gebeuren omdat
het geld waartegen je een goed of dienst inruilt kan je op een later moment opnieuw
inruilen tegen andere goederen of diensten (zo is het geld een oplossing voor de nadelen
van de ruilhandel)
1.3 Functies
Algemeen aanvaard ruilmiddel: geld wordt algemeen aanvaard ter betaling van
goederen en diensten
Spaar- en beleggingsmiddel: door geld op te potten of op een spaar- of zichtrekening
te zetten wordt de koopkracht behouden en overgedragen naar later, spaargeld is liquide
, en kan in de toekomst benut worden, beleggen is het investeren van geld gedurende een
bepaalde periode met als doel er een financieel voordeel uit te halen
Waardemeter: geld biedt de mogelijkheid om de waarde van verschillende goederen
met elkaar te vergelijken en op te tellen, zo is geld ook een rekeneenheid
Kredietmiddel: je kan met geleend geld aankopen doen en het geleende bedrag pas
later terugbetalen
2 Soorten geld
2.1 Chartaal geld
Chartaal geld: munten en bankbiljetten in handen van het publiek, wettige
betaalmiddelen
- Chartale hoeveelheid: de totale waarde van alle bankbiljetten en munten die in
omloop zijn
Pasmunten: de munten die momenteel in het betalingsverkeer gebruikt worden
- De waarde van de munt (de nominale waarde) is groter dan de metaalwaarde
- Ze mogen niet vrij worden aangemaakt of aangemunt
- Ze hebben een beperkte betaalkracht
De nationale centrale banken (in België NBB) van de eurozone brengen euromunten in
omloop
Bankbiljetten zijn een vorm van fiduciair geld: de waarde is gebaseerd op het
vertrouwen in de ECB
Eurobiljetten worden ook via nationale banken van de eurozone in omloop gebracht, maar
de uitgifte of emissie ervan is het exclusieve recht van de Europese Centrale Bank
(ECB)
2.2 Giraal geld
Giraal geld: geld op rekeningen of onmiddellijk opvraagbare tegoeden bij banken
waarmee betalingen kunnen worden uitgevoerd (bv. via overschrijvingen)
Er zijn elektronische betaalinstrumenten zoals een kredietkaart, debetkaart en
elektronische overschrijvingen die de papieren betaalinstrumenten zoals een
overschrijvingsformulier en een cheque hebben vervangen
2.3 Quasigeld
Quasigeld: geld dat gedurende een bepaalde termijn wordt toevertrouwd aan een
financiële instelling en niet onmiddellijk beschikbaar is om een betaling mee uit te voeren
Er is een onderscheid tussen deposito’s op korte termijn (< 2 jaar) bv. spaardeposito’s
en beleggingen op korte termijn (< 2 jaar) bv. kasbons (obligatie bij de bank) of
kortlopende obligaties
2.4 Monetaire aggregaten
Aan de hand van de monetaire aggregaten M1, M2 en M3 bepaalt men de
maatschappelijke geldhoeveelheid: de hoeveelheid geld waarmee gezinnen,
bedrijven en de overheid op korte termijn betalingen kunnen doen