Handelingsplanning
Hoofdstuk 1: Actoren bij het proces van handelingsplanning
Helpen kunnen we allemaal: ja of nee?
JA
Iedereen kan iets doen, bijvoorbeeld boodschappen doen voor uw grootouders, een gesprekje
hebben met een vriend of vriendin die het nodig heeft. Ook dat zijn allemaal kleine dingen waarbij
we iets betekenen voor anderen, waarbij we iets doen. Vanuit de overheid wordt dat ook
gestimuleerd à vermaatschappeling van de zorg, pas als laatste optie professionele zorg.
Op stage starten met gewone spontane dingen want nog geen ervaring, vanuit intuitie à je
handelt vanuit buikgevoel, je gaat ook improviseren, ook associëren. Je werkt niet met 1 client,
je werkt met verschillende clienten, methoden die je bij client x gebruikt ook bij client y proberen.
Ook nabootsen, kijken hoe collega’s bepaalde zaken aanpakken.
= Voor – methodisch handelen
NEE
Wanneer we clienten en context ondersteunen moeten we ook voor een stuk professioneel
handelen. Om professioneel te handelen heb je kennis en vaardigheden nodig, je moet kunnen
relfecteren over ervaringen, professioneel handelen betekent doordenken, nadenken à dan
wordt ons handelen PROFESSIONEEL. In opleidingen krijg je daar handvaten rond, je moet deze
kunnen vertalen naar de praktijk natuurlijk.
= Methodisch handelen
Helpen kunnen we allemaal: methodisch handelen
Methodisch handelen vertrekt vanuit ondersteuningsbehoefte. Ondersteuningsbehoefte verwijst
naar:
- Het feit dat een persoon
- Bepaalde noden of behoeften heeft
- Die hij niet (zelfstandig) vervuld krijgt à komt niet zonder reden bij ons aanwezig in de
voorziening.
- Maar die mits extra ‘zorg’ of ‘ondersteuning’
- Eventueel kunnen ‘verholpen’ worden
à van hieruit nadenken ‘wat is er hier gepast’?
We kunnen wel allemaal helpen, maar we moeten methodisch nastreven. Het start allemaal
vanuit de cliënt, wat heeft de cliënt hier nodig? Hier kijken we ook naar ‘wie is de cliënt?’
1
,Helpen kunnen we allemaal: maar...
Volstaan methodieken, vaardigheden en technieken? Met andere woorden:
- Wat is goed en zinvol?
- Wat beïnvloedt de keuze voor bepaalde methoden?
- Is om het even welk resultaat goed?
- Wanneer spreekt men van succes?
Wat en hoe vragen volstaan niet:
- We moeten ook nadenken wat is hier gepast, wat is zinvol. We zijn aan het nadenken ‘wie
is die mens hier voor mij en hoe kunnen we hierop aansluiten?’
- We staan ook stil bij ‘is dat hier wel oke, wat we doen?’ we zijn eigenlijk bezig met de
waarom vraag en de waar naartoe vraag.
- Hulpverlening wordt beinvloedt door wat en hoe vragen EN de waarom en waar naartoe
vragen.
Conclusie: beïnvloedende factoren
Wat: wat verwacht de cliënt van ons? Wat is de tijd die we hebben om de cliënt te ondersteunen?
...
Hoe: hoe kunnen we de cliënt ondersteunen? ...
Waarom: waarom komt de cliënt bij ons? ...
Waar: waar wil de cliënt naartoe? Context? ...
De vier actoren
Vraagstelling komt voor bij alle factoren die betrokken zijn bij het proces van
handelingsplanningen (rechtse afbeelding). Die 4 actoren hebben invloed op proces van
hulpverlening en bij elke actor zullen die vraagstellingen (linkse afbeelding) aan bod komen.
2
,Door de bril van de HULPVRAGER
- Spanning tussen behoefte aan zelfrealisatie en een situatie van on – welzijn.
- Spanning tussen behoefte aan zelfbepaling en de afhankelijkheid van de hulpverlening.
à Dit resulteert in vragen waar andere actoren in de hulpverlening zeker bij moeten
stilstaan (respect).
On-welzijn: ervaren tekort of behoefte op een bepaald niveau (sociaal, materiaal, cultureel, ..).
Alle clienten komen vanuit een situatie van on-welzijn. Betekent niet dat we die mens achter die
nood moeten vergeten, we moeten stilstaan bij het feit dat het ook een mens is die zichzelf wil
ontwikkelen/realiseren.
Zelfbepaling: niet omdat hij bij ons komt dat hij geen keuzes meer kan maken, er is nog altijd
zelfbepaling. Maar is wel voor een stuk afhankelijk vd hulpverlening, zonder ons kan hij niet verder.
Hier worden ze geconfronteerd met het feit dat ze iets willen realiseren maar dat ze in een situatie
van onwelzijn zitten, en dat ze ook wel een stuk zelfbepaling willen maar tegelijk ook afhankelijk
zijn van ons.
Door de bril van de HULPVERLENER
Wij als hulpverlener ervaren een tweespalt (individuele hulpvrager die we gaan ondersteunen en
organisatie waarin we gaan werken) levert spanning op, want er zijn verwachtingen vanuit client
maar ook vanuit de organisatie, hierdoor spanningen.
1. Relatie met de individuele hulpvrager
- Hulpverleners ‘verkopen’ of ‘schenken’ geen welzijn en geluk. Wij als hulpverlener kunnen
niet zeggen ‘we hebben hier een doosje, als je dit opendoet dan heb je geluk. Dan heb je
welzijn en ga je je goed voelen’, dat kan niet. We zijn bezig met objectieve factoren die
gelinkt zijn aan geluk, welbevinden, etc, we moeten deze zichtbaar maken. Aan geluk,
welbevinden zijn er ook subjectieve factoren. Iedereen vult objectieve factoren op zijn
manier in. Enkel de cliënt kan inschatten of hij tevreden is over een bepaalde situatie of
niet, hiermee moeten we dus rekening houden. Cliënten komen soms naar ons, hangen
aan ons omdat wiij zogezegd de oplossing hebben, maar we hebben hiervoor de cliënt
nodig. Mensen moeten zelf keuzes maken.
- Assymetrie in de relatie
- Afstandelijkheid vs inleven
- Vrijwilliger vs genoodzaakt
- ‘We moeten streven naar gelijkwaardigheid’ à we kunnen dit niet 100%
nastreven, er is altijd een assymetrie in de relatie. We kunnen ons inleven in
de situatie van de cliënt maar we moeten ook een professionele afstand
bewaren. Startpositie zorgt al voor assymetrie, jij wil de cliënt helpen maar
veel momenten wil de cliënt dit niet.
- Hulpverlener zit in vertrouwenspositie en machtspositie
- Zitten in machtspositie want ze werken niet met 1 cliënt maar met meerdere.
We gaan beginnen groeperen, die en die hebben allemaal ASS we gaan ze
samen nemen in de begeleiding. Terwijl cliënten wel individuele vragen
heeft, door die groepering zien we de individuele hulpvraag soms over het
hoofd.
3
, 2. Relatie met de hulpverlenende organisatie
- Je krijgt soms dankbaarheid van de organisatie over hoe je cliënten begeleidt, maar
aan de andere kant wordt je ook aangesproken op de manier waarop je cliënten
begeleidt.
- Sandwich gevoel: hulpvrager heeft zijn vragen, organisatiee hebben hun
verwachtingen. Wij zitten daartussen en moeten met alles rekening houden, wat het
niet gemakkelijk maakt. Sandwich gevoel komt in de huidige tijd meer en meer voor.
Door de bril van de ORGANISATIE
Organisatie heeft eigen doelstellingen: zaken die ze willen realiseren, zicht op de financiële
middelen, hoeveel ze hebben of hoeveel niet. Die eigen doelstellingen beïnvloden vaak op hun
eigen manier de hulpverlening.
Werknemer van de organistie: organisatie heeft laatste woord in de hulpverlening ‘zo moet het en
zo gaat het zijn, dat kunnen wij en dat kunnen wij niet’.
Krijgt begeleiding: als die organisatie er niet was, stond de cliënt daar.
Ontmoetingsplaats: vrienden opbouwen binnen het werk, connecties opbouwen, ...
Signaalfunctie: als organisatie trend merkt in de hulpverlening, moeten zij dit signaleren naar de
overheid zodat zij beleid kunnen aanpassen of uitwerken.
Door de bril van de SAMENLEVING
Invloed van algemene cultuur: als we kijken naar onze cultuur, zien we dat die gekenmerkt wordt
door diversiteit. Meerdere levensvisies, meerdere waarden en normen mogen beleefd en
uitgevoerd worden. Samenleving moet ervoor zorgen dat er organisaties zijn die laagdrempelig
zijn, die makkelijk te vinden zijn. integratie komt sterk naar voor, als je bij ons in de hulpverlening
wil komen ben je verplicht te integreren: taal leren, etc. er worden voorwaarden gesteld om aan
tegemoetkoming te geraken.
Er moet methodisch te werk gegaan worden: mag niet zomaar uit de losse pols zijn. Maar ook
edicient/rationeel (ivm budget enzo)
Invloed van de overheid: gaat mogelijkheden geven aan organisaties om hulpverleningen op te
starten, zal inspecteren en toezien op rationalisatie, er moeten grote samenwerkingsverbanden
zijn. Er zijn ook verwachtingen naar de organisatie en hulpverlener toe. Alles moet verantwoord
worden, gerapporteerd, etc worden. Dit zorgt ervoor dat er minder tijd is om met de cliënt om te
gaan.
4
Hoofdstuk 1: Actoren bij het proces van handelingsplanning
Helpen kunnen we allemaal: ja of nee?
JA
Iedereen kan iets doen, bijvoorbeeld boodschappen doen voor uw grootouders, een gesprekje
hebben met een vriend of vriendin die het nodig heeft. Ook dat zijn allemaal kleine dingen waarbij
we iets betekenen voor anderen, waarbij we iets doen. Vanuit de overheid wordt dat ook
gestimuleerd à vermaatschappeling van de zorg, pas als laatste optie professionele zorg.
Op stage starten met gewone spontane dingen want nog geen ervaring, vanuit intuitie à je
handelt vanuit buikgevoel, je gaat ook improviseren, ook associëren. Je werkt niet met 1 client,
je werkt met verschillende clienten, methoden die je bij client x gebruikt ook bij client y proberen.
Ook nabootsen, kijken hoe collega’s bepaalde zaken aanpakken.
= Voor – methodisch handelen
NEE
Wanneer we clienten en context ondersteunen moeten we ook voor een stuk professioneel
handelen. Om professioneel te handelen heb je kennis en vaardigheden nodig, je moet kunnen
relfecteren over ervaringen, professioneel handelen betekent doordenken, nadenken à dan
wordt ons handelen PROFESSIONEEL. In opleidingen krijg je daar handvaten rond, je moet deze
kunnen vertalen naar de praktijk natuurlijk.
= Methodisch handelen
Helpen kunnen we allemaal: methodisch handelen
Methodisch handelen vertrekt vanuit ondersteuningsbehoefte. Ondersteuningsbehoefte verwijst
naar:
- Het feit dat een persoon
- Bepaalde noden of behoeften heeft
- Die hij niet (zelfstandig) vervuld krijgt à komt niet zonder reden bij ons aanwezig in de
voorziening.
- Maar die mits extra ‘zorg’ of ‘ondersteuning’
- Eventueel kunnen ‘verholpen’ worden
à van hieruit nadenken ‘wat is er hier gepast’?
We kunnen wel allemaal helpen, maar we moeten methodisch nastreven. Het start allemaal
vanuit de cliënt, wat heeft de cliënt hier nodig? Hier kijken we ook naar ‘wie is de cliënt?’
1
,Helpen kunnen we allemaal: maar...
Volstaan methodieken, vaardigheden en technieken? Met andere woorden:
- Wat is goed en zinvol?
- Wat beïnvloedt de keuze voor bepaalde methoden?
- Is om het even welk resultaat goed?
- Wanneer spreekt men van succes?
Wat en hoe vragen volstaan niet:
- We moeten ook nadenken wat is hier gepast, wat is zinvol. We zijn aan het nadenken ‘wie
is die mens hier voor mij en hoe kunnen we hierop aansluiten?’
- We staan ook stil bij ‘is dat hier wel oke, wat we doen?’ we zijn eigenlijk bezig met de
waarom vraag en de waar naartoe vraag.
- Hulpverlening wordt beinvloedt door wat en hoe vragen EN de waarom en waar naartoe
vragen.
Conclusie: beïnvloedende factoren
Wat: wat verwacht de cliënt van ons? Wat is de tijd die we hebben om de cliënt te ondersteunen?
...
Hoe: hoe kunnen we de cliënt ondersteunen? ...
Waarom: waarom komt de cliënt bij ons? ...
Waar: waar wil de cliënt naartoe? Context? ...
De vier actoren
Vraagstelling komt voor bij alle factoren die betrokken zijn bij het proces van
handelingsplanningen (rechtse afbeelding). Die 4 actoren hebben invloed op proces van
hulpverlening en bij elke actor zullen die vraagstellingen (linkse afbeelding) aan bod komen.
2
,Door de bril van de HULPVRAGER
- Spanning tussen behoefte aan zelfrealisatie en een situatie van on – welzijn.
- Spanning tussen behoefte aan zelfbepaling en de afhankelijkheid van de hulpverlening.
à Dit resulteert in vragen waar andere actoren in de hulpverlening zeker bij moeten
stilstaan (respect).
On-welzijn: ervaren tekort of behoefte op een bepaald niveau (sociaal, materiaal, cultureel, ..).
Alle clienten komen vanuit een situatie van on-welzijn. Betekent niet dat we die mens achter die
nood moeten vergeten, we moeten stilstaan bij het feit dat het ook een mens is die zichzelf wil
ontwikkelen/realiseren.
Zelfbepaling: niet omdat hij bij ons komt dat hij geen keuzes meer kan maken, er is nog altijd
zelfbepaling. Maar is wel voor een stuk afhankelijk vd hulpverlening, zonder ons kan hij niet verder.
Hier worden ze geconfronteerd met het feit dat ze iets willen realiseren maar dat ze in een situatie
van onwelzijn zitten, en dat ze ook wel een stuk zelfbepaling willen maar tegelijk ook afhankelijk
zijn van ons.
Door de bril van de HULPVERLENER
Wij als hulpverlener ervaren een tweespalt (individuele hulpvrager die we gaan ondersteunen en
organisatie waarin we gaan werken) levert spanning op, want er zijn verwachtingen vanuit client
maar ook vanuit de organisatie, hierdoor spanningen.
1. Relatie met de individuele hulpvrager
- Hulpverleners ‘verkopen’ of ‘schenken’ geen welzijn en geluk. Wij als hulpverlener kunnen
niet zeggen ‘we hebben hier een doosje, als je dit opendoet dan heb je geluk. Dan heb je
welzijn en ga je je goed voelen’, dat kan niet. We zijn bezig met objectieve factoren die
gelinkt zijn aan geluk, welbevinden, etc, we moeten deze zichtbaar maken. Aan geluk,
welbevinden zijn er ook subjectieve factoren. Iedereen vult objectieve factoren op zijn
manier in. Enkel de cliënt kan inschatten of hij tevreden is over een bepaalde situatie of
niet, hiermee moeten we dus rekening houden. Cliënten komen soms naar ons, hangen
aan ons omdat wiij zogezegd de oplossing hebben, maar we hebben hiervoor de cliënt
nodig. Mensen moeten zelf keuzes maken.
- Assymetrie in de relatie
- Afstandelijkheid vs inleven
- Vrijwilliger vs genoodzaakt
- ‘We moeten streven naar gelijkwaardigheid’ à we kunnen dit niet 100%
nastreven, er is altijd een assymetrie in de relatie. We kunnen ons inleven in
de situatie van de cliënt maar we moeten ook een professionele afstand
bewaren. Startpositie zorgt al voor assymetrie, jij wil de cliënt helpen maar
veel momenten wil de cliënt dit niet.
- Hulpverlener zit in vertrouwenspositie en machtspositie
- Zitten in machtspositie want ze werken niet met 1 cliënt maar met meerdere.
We gaan beginnen groeperen, die en die hebben allemaal ASS we gaan ze
samen nemen in de begeleiding. Terwijl cliënten wel individuele vragen
heeft, door die groepering zien we de individuele hulpvraag soms over het
hoofd.
3
, 2. Relatie met de hulpverlenende organisatie
- Je krijgt soms dankbaarheid van de organisatie over hoe je cliënten begeleidt, maar
aan de andere kant wordt je ook aangesproken op de manier waarop je cliënten
begeleidt.
- Sandwich gevoel: hulpvrager heeft zijn vragen, organisatiee hebben hun
verwachtingen. Wij zitten daartussen en moeten met alles rekening houden, wat het
niet gemakkelijk maakt. Sandwich gevoel komt in de huidige tijd meer en meer voor.
Door de bril van de ORGANISATIE
Organisatie heeft eigen doelstellingen: zaken die ze willen realiseren, zicht op de financiële
middelen, hoeveel ze hebben of hoeveel niet. Die eigen doelstellingen beïnvloden vaak op hun
eigen manier de hulpverlening.
Werknemer van de organistie: organisatie heeft laatste woord in de hulpverlening ‘zo moet het en
zo gaat het zijn, dat kunnen wij en dat kunnen wij niet’.
Krijgt begeleiding: als die organisatie er niet was, stond de cliënt daar.
Ontmoetingsplaats: vrienden opbouwen binnen het werk, connecties opbouwen, ...
Signaalfunctie: als organisatie trend merkt in de hulpverlening, moeten zij dit signaleren naar de
overheid zodat zij beleid kunnen aanpassen of uitwerken.
Door de bril van de SAMENLEVING
Invloed van algemene cultuur: als we kijken naar onze cultuur, zien we dat die gekenmerkt wordt
door diversiteit. Meerdere levensvisies, meerdere waarden en normen mogen beleefd en
uitgevoerd worden. Samenleving moet ervoor zorgen dat er organisaties zijn die laagdrempelig
zijn, die makkelijk te vinden zijn. integratie komt sterk naar voor, als je bij ons in de hulpverlening
wil komen ben je verplicht te integreren: taal leren, etc. er worden voorwaarden gesteld om aan
tegemoetkoming te geraken.
Er moet methodisch te werk gegaan worden: mag niet zomaar uit de losse pols zijn. Maar ook
edicient/rationeel (ivm budget enzo)
Invloed van de overheid: gaat mogelijkheden geven aan organisaties om hulpverleningen op te
starten, zal inspecteren en toezien op rationalisatie, er moeten grote samenwerkingsverbanden
zijn. Er zijn ook verwachtingen naar de organisatie en hulpverlener toe. Alles moet verantwoord
worden, gerapporteerd, etc worden. Dit zorgt ervoor dat er minder tijd is om met de cliënt om te
gaan.
4