Les 7: Atoombouw en periodiek systeem:
Lesboek:
H5.1 t/m 5.5
Kennen:
1. Atoomkern:
Atoom:
Is het kleinst mogelijke deeltje van een element. Niet met een normale microscoop waar te
nemen. Alleen met een naaldmicroscoop. Alle stoffen zijn opgebouwd uit atomen en elk element
heeft zijn eigen atoomsoort. Er zijn dus ook 92 verschillende atoomsoorten.
Alle atomen zijn opgebouwd uit 3 andere deeltjes: protonen, elektronen en neutronen.
Atoomkern:
Bestaat uit neutronen en protonen.
2. Proton:
Is een positief deeltje. Gelijknamige ladingen stoten elkaar af, dus protonen stoten elkaar af.
Bevindt zich in de kern.
3. Neutron:
Is een neutraal deeltje. Bevindt zich in de kern.
4. Elektron:
Is een negatief deeltje. Gelijknamige ladingen stoten elkaar af, dus elektronen stoten elkaar af.
Bevindt zich in de elektronenwolk/negatieve wolk, draait met grote snelheid om de kern.
Voor de chemische eigenschappen is het aantal elektronen belangrijk.
5. Atomaire massa-eenheid:
Ook wel het aantal u’tjes.
6. Atoomnummer:
Dit staat weergegeven bij het elementsymbool. Het staat linksonder. Geeft aantal protonen weer.
7. Massagetal:
Staat ook weergegeven bij het elementsymbool. Het staat linksboven. Geeft aantal protonen +
neutronen weer.
1
© Lisanne Stouthart
, Basischemie voor het MLO - Samenvatting H3, H4, H5, H7, H14
8. Ion:
Atoom (of groepje atomen) met elektronen te veel of te weinig. Een atoom kan elektronen
opnemen of afstaan → ontstaat dan een ion.
Hoeveel protonen, neutronen en elektronen heeft het volgende ion 11/5 B3+:
Stap 1: Schrijf het aantal protonen, neutronen en elektronen van het atoom/element:
Stap 1: protonen + neutronen = 11
Stap 1: protonen =5
Stap 1: elektronen =5
Stap 1: neutronen = 11 – 5 = 6
Stap 2: Kijk naar de lading en haal er zoveel elektronen vanaf:
Stap 2: Lading is 3+, dus er moeten 3 elektronen vanaf (B kan gemakkelijk 3 elektronen
Stap 2: weggeven/afstaan → door het weggeven ontstaat er een ion)
Stap 3: Schrijf opnieuw het aantal protonen, neutronen en elektronen op (van het gevormde ion):
Stap 3: protonen =5
Stap 3: neutronen =6
Stap 3: elektronen =5–3=2
Hoeveel protonen, neutronen en elektronen heeft het volgende ion 36/17 Cl-:
Stap 1: Schrijf het aantal protonen, neutronen en elektronen van het atoom/element:
Stap 1: protonen + neutronen = 36
Stap 1: protonen = 17
Stap 1: elektronen = 17
Stap 1: neutronen = 36 – 17 = 19
Stap 2: Kijk naar de lading en haal er zoveel elektronen vanaf:
Stap 2: Lading is -, dus er moet 1 elektron bij (Cl neemt dus 1 elektron op → door het opnemen
Stap 2: ontstaat er een ion)
Stap 3: Schrijf opnieuw het aantal protonen, neutronen en elektronen op (van het gevormde ion):
Stap 3: protonen = 17
Stap 3: neutronen = 19
Stap 3: elektronen = 17 + 1 = 18
9. Elektronenverdeling:
Pauli-principe:
Elektronen zitten niet zomaar in een wolk. Ze zitten in verschillende schillen, aangeduid met de
letters: K, L, M, N, O. De schillen worden vanaf binnen gevuld met elektronen, dus vanaf schil K.
Pauli heeft ontdekt dat er nooit meer dan 2n2 elektronen in een schil kan zitten.
Schil n Maximum
K 1 2
L 2 8
M 3 18
N 4 32
(O) 5 50
n = hoofdquantumgetal (elke schil heeft zijn eigen n waarde)
2
© Lisanne Stouthart