Scheikunde
Hoofdstuk 3 – Chemische reacties
§3.1 – REACTIEKENMERKEN
Als je stoffen met elkaar in contact brengt, kunnen stofeigenschappen veranderen= reageren. Bijvoorbeeld
magnesium is grijs -> verbrand -> wit poeder. Stofeigenschappen zijn door te reageren veranderd= chemische
reactie. Beginstof is verdwenen en reactieproduct is ontstaan, je kunt dit vaak moeilijk omkeren.
Een faseverandering is geen reactie, er ontstaat geen nieuwe stof en het is makkelijk omkeerbaar.
Voor elke reactie is een bepaalde temperatuur nodig voordat hij verloopt= reactietemperatuur.
Exotherme reacties= reacties waarbij energie vrijkomt. Hout ook want verbranden van hout geeft warmte. Het
moet wel eerst aangestoken worden, maar de hoeveelheid energie die vrijkomt is groter dan de energie die
nodig was om de reactie te starten.
Endotherme reacties= reacties waarbij doorlopen energie voor nodig is. Bijvoorbeeld bij de tandarts, word licht
gebruikt om vulling uit te harden. Zodra de belichting stopt -> reactie stopt.
Energie-effect= energie die nodig of juist vrijkomt bij een reactie.
Soms lijkt de massa van de reactieproducten minder dan de beginstoffen (hout->as). Franse wetenschapper
ontdekte dat de massa altijd hetzelfde blijft = wet van Lavoisier = wet van behoud van massa.
Op macroniveau zie je dat er een chemische reactie heeft plaatsgevonden doordat de stofeigenschappen
veranderd zijn. Op microniveau zie je het doordat de atomen anders bij elkaar zitten. Doordat het aantal
atomen niet veranderd, veranderd de massa ook niet.
Explosie= razendsnelle exotherme reactie. Gasvormige reactieproducten -> door warmte zetten gassen uit ->
toenemende volume zorgt voor drukgolf. Pas als stoffen een optimale verhouding heeft met zuurstof is het
explosief. Ook moet de brandstof goed verdeeld zijn in de lucht.
Reactiesnelheid= Hoe snel de reactie verloopt. Hangt af van een aantal factoren:
1. Soort beginstof
2. Grotere verdelingsgraad, grotere reactiesnelheid
3. Hoe groter de concentratie, hoe groter de reactiesnelheid
4. Hogere temperatuur, grotere reactiesnelheid
5. Reactiesnelheid kun je beïnvloeden met katalysator.
Katalysator= hulpstof die er voor zorgt dat een reactie sneller verloopt. Niet elke stof heeft een katalysator.
Word bijvoorbeeld gebruikt om schadelijke stoffen sneller te laten reageren, waardoor ze minder schadelijk
worden. Of door meer product te maken in een korte tijd. In ons lichaam zijn er ook katalysatoren= enzymen.
Na de reactie heb je nog even veel katalysator als voor de reactie.
§3.2 – REACTIEVERGELIJKINGEN
REACTIESCHEMA: Water (l) -> Water (g). Voor de pijl staat de beginstof. Na de pijl staat reactieproduct. Kan
ook opgelost voorkomen (aq).
Het is korter en meer internationaal als je de formules opschrijft in plaats van de naam.
Reactievergelijking: CH4 (g) + O2 (g) -> CO2 (g) + H2O (l), voor en na de pijl zijn evenveel atomen aanwezig. Om te
zorgen dat voor en na de pijl evenveel atomen aanwezig zijn moet je soms iets keer een breuk doen (bijv. 1/2).
Dan moet je alle indexen en coëfficiënten keer 2 doen.
Hoofdstuk 3 – Chemische reacties
§3.1 – REACTIEKENMERKEN
Als je stoffen met elkaar in contact brengt, kunnen stofeigenschappen veranderen= reageren. Bijvoorbeeld
magnesium is grijs -> verbrand -> wit poeder. Stofeigenschappen zijn door te reageren veranderd= chemische
reactie. Beginstof is verdwenen en reactieproduct is ontstaan, je kunt dit vaak moeilijk omkeren.
Een faseverandering is geen reactie, er ontstaat geen nieuwe stof en het is makkelijk omkeerbaar.
Voor elke reactie is een bepaalde temperatuur nodig voordat hij verloopt= reactietemperatuur.
Exotherme reacties= reacties waarbij energie vrijkomt. Hout ook want verbranden van hout geeft warmte. Het
moet wel eerst aangestoken worden, maar de hoeveelheid energie die vrijkomt is groter dan de energie die
nodig was om de reactie te starten.
Endotherme reacties= reacties waarbij doorlopen energie voor nodig is. Bijvoorbeeld bij de tandarts, word licht
gebruikt om vulling uit te harden. Zodra de belichting stopt -> reactie stopt.
Energie-effect= energie die nodig of juist vrijkomt bij een reactie.
Soms lijkt de massa van de reactieproducten minder dan de beginstoffen (hout->as). Franse wetenschapper
ontdekte dat de massa altijd hetzelfde blijft = wet van Lavoisier = wet van behoud van massa.
Op macroniveau zie je dat er een chemische reactie heeft plaatsgevonden doordat de stofeigenschappen
veranderd zijn. Op microniveau zie je het doordat de atomen anders bij elkaar zitten. Doordat het aantal
atomen niet veranderd, veranderd de massa ook niet.
Explosie= razendsnelle exotherme reactie. Gasvormige reactieproducten -> door warmte zetten gassen uit ->
toenemende volume zorgt voor drukgolf. Pas als stoffen een optimale verhouding heeft met zuurstof is het
explosief. Ook moet de brandstof goed verdeeld zijn in de lucht.
Reactiesnelheid= Hoe snel de reactie verloopt. Hangt af van een aantal factoren:
1. Soort beginstof
2. Grotere verdelingsgraad, grotere reactiesnelheid
3. Hoe groter de concentratie, hoe groter de reactiesnelheid
4. Hogere temperatuur, grotere reactiesnelheid
5. Reactiesnelheid kun je beïnvloeden met katalysator.
Katalysator= hulpstof die er voor zorgt dat een reactie sneller verloopt. Niet elke stof heeft een katalysator.
Word bijvoorbeeld gebruikt om schadelijke stoffen sneller te laten reageren, waardoor ze minder schadelijk
worden. Of door meer product te maken in een korte tijd. In ons lichaam zijn er ook katalysatoren= enzymen.
Na de reactie heb je nog even veel katalysator als voor de reactie.
§3.2 – REACTIEVERGELIJKINGEN
REACTIESCHEMA: Water (l) -> Water (g). Voor de pijl staat de beginstof. Na de pijl staat reactieproduct. Kan
ook opgelost voorkomen (aq).
Het is korter en meer internationaal als je de formules opschrijft in plaats van de naam.
Reactievergelijking: CH4 (g) + O2 (g) -> CO2 (g) + H2O (l), voor en na de pijl zijn evenveel atomen aanwezig. Om te
zorgen dat voor en na de pijl evenveel atomen aanwezig zijn moet je soms iets keer een breuk doen (bijv. 1/2).
Dan moet je alle indexen en coëfficiënten keer 2 doen.