100% de satisfacción garantizada Inmediatamente disponible después del pago Tanto en línea como en PDF No estas atado a nada 4.2 TrustPilot
logo-home
Resumen

Samenvatting Biopsychologie H1 t/m H7 (deeltentamen 1)

Puntuación
-
Vendido
6
Páginas
38
Subido en
14-05-2019
Escrito en
2018/2019

Samenvatting van het vak Biopsychologie voor het eerste deeltentamen (H1 t/m H7). De samenvatting is gemaakt van het boek Biological Psychology van Kalat en James (13e editie) en is in het Nederlands. Ik heb met deze samenvatting zelf een 8,5 gehaald op het tentamen!

Mostrar más Leer menos
Institución
Grado











Ups! No podemos cargar tu documento ahora. Inténtalo de nuevo o contacta con soporte.

Libro relacionado

Escuela, estudio y materia

Institución
Estudio
Grado

Información del documento

¿Un libro?
No
¿Qué capítulos están resumidos?
H1 t/m h7
Subido en
14 de mayo de 2019
Número de páginas
38
Escrito en
2018/2019
Tipo
Resumen

Temas

Vista previa del contenido

Biopsychologie 1
Biological Psychology, H1 t/m H7

Introductie: Overview and Major Issues
Het mind-brain probleem of het mind-body probleem omvat de vraag hoe de geest zich
verhoudt tot hersenactiviteit.

De biologische psychologie is de studie van de fysiologische, evolutionaire en
ontwikkelingsmechanismen van gedrag en ervaring. Het doel is om de biologie te relateren
aan psychologische problemen.

De biologische psychologie is ook een gezichtspunt: we denken en handelen zoals we doen
vanwege hersenmechanismen, en we hebben die hersenmechanismen ontwikkeld omdat
oude dieren die zo zijn gebouwd overleefden en gereproduceerd hebben.

Er zijn 3 belangrijke punten in dit boek die je moet onthouden:
1. Percepties vinden plaats in je hersenen
2. Mentale activiteit en bepaalde soorten hersenactiviteit zijn onafscheidelijk. Dit wordt
ook wel monisme genoemd: het idee dat het universum slechts uit 1 type materiaal
bestaat (het tegenovergestelde is dualisme: het idee dat de geest 1 type substantie
is en materie een andere)
3. We moeten voorzichtig zijn met wat een verklaring is en wat niet

Biologische verklaringen van gedrag vallen in 4 categorieën:
- Fysiologische verklaring: relateert een gedrag aan de activiteit van de hersenen en
andere organen → gaat over de machinerie van het lichaam
- Ontogenetische verklaring: beschrijft hoe een structuur of gedrag zich ontwikkelt,
inclusief de invloeden op genen, voeding, ervaringen en hun interacties
- Evolutionaire verklaring: reconstrueert de evolutionaire geschiedenis van een
structuur of gedrag
- Functionele verklaring: beschrijft waarom een structuur of gedrag zich ontwikkelde
zoals het deed

Er zijn 4 redenen waarom biologische psychologen niet-mensen studeren: (1) de
onderliggende mechanismen van gedrag zijn vergelijkbaar voor alle soorten en soms
gemakkelijker om te studeren bij een niet-menselijke soort, (2) we zijn geïnteresseerd in
dieren voor hun eigen bestwil, (3) wat we over dieren leren, werpt licht op de menselijke
evolutie en (4) wettelijke of ethische beperkingen voorkomen bepaalde soorten onderzoek
op mensen.

De wettelijke norm legt bij dierenonderzoek de nadruk op de 3 R's: reductie van dieraantallen
(minder dieren gebruiken), replacement (vervanging m.b.v. computermodellen of andere
substituten voor dieren) en refinement (verfijning: aanpassing van de procedures om pijn en
ongemak te verminderen).

Minimalisten tolereren bepaalde soorten dieronderzoek, maar dit hangt af van de
waarschijnlijke waarde van het onderzoek, de hoeveelheid stress voor het dier en het type
dier. Abolitionisten zien echter geen ruimte voor een compromis en beweren dat alle dieren
dezelfde rechten hebben als mensen.




1

,Hoofdstuk 1: Nerve Cells and Nerve Impulses
Paragraaf 1.1

Het zenuwstelsel bestaat uit twee soorten cellen:
- Neuronen: ontvangen informatie en transporteren het naar andere cellen
- Gliacellen

De hersenen hebben verschillende soorten gliacellen:
1. Astrocyten: stervormige gliacellen die zich rond de synapsen van functioneel
gerelateerde axonen wikkelen. De tripartiete synaps stelt dat de top van een axon
chemicaliën vrij laat waardoor de naburige astrocyte eigen chemicaliën vrijlaat en hierdoor
de boodschap doorgeeft aan het volgende neuron (is niet zeker). Functies van astrocyten:
- Ze omringen een verbinding tussen neuronen waardoor
het beschermd wordt tegen beschadigende chemicaliën
- Ze helpen nauw verwante neuronen te synchroniseren, waardoor hun axonen
berichten in golven kunnen verzenden. Dit komt omdat astrocyten de ionen en
transmitters opnemen die door axonen worden vrijgelaten, en ze daarna weer vrij te
laten
- Ze verwijden de bloedvaten om meer voedingsstoffen naar de hersengebieden te
brengen met verhoogde activiteit
2. Microglia: gliacellen die zich gedragen als onderdeel van het immuunsysteem → ze
verwijderen virussen en afval van het brein. Ze halen de zwakste synapsen weg (draagt bij
aan het leren) en helpen tegen hersenziektes.
3. Oligodendrocyten (in de hersenen en het ruggenmerg) en Schwann cellen (in de
periferie van het lichaam): gliacellen die de myelineschede bouwen en zorgen dat het axon
de stoffen krijgt die het nodig heeft.
4. Radiale gliacellen: gliacellen die neuronen migreren tijdens de embryonale ontwikkeling.
Als deze ontwikkeling af is, worden ze normale neuronen, astrocyten en oligodendrocyten.




Cajal (pionier van de neurowetenschappen) ontdekte een manier waardoor je 1 cel kan
onderzoeken zonder de andere cellen te beschadigen. Dit deed hij d.m.v. de ‘staining
technique’ waarmee hij ontdekte dat zenuwcellen apart bestaan.

Het oppervlak van een cel is het membraan, wat de binnenkant van de cel beschermd
tegen alles erbuiten. Niets kan door het membraan, behalve de belangrijke stoffen die de
cel nodig heeft. Eiwitkanalen zorgen voor een gecontroleerde stroom van water, zuurstof,
natrium, kalium, calcium, chloride, etc.

Neuronen worden geclassificeerd aan de hand van hun functie:
- Motorneuronen (beweging): neuronen die excitatie ontvangen door de
dendrieten en die impulsen leiden naar een spier → het cellichaam hiervan zit in
je ruggenmerg
- Sensorische neuronen (waarneming): een neuron die zeer gevoelig is voor een
bepaalde zenuwstimulatie (bijv. de huid)
- Interneuron/intrinsieke neuron: neuronen waarvan de dendrieten en axonen van
een cel volledig in 1 structuur zitten (bijv. bij een interneuron van de thalamus zitten
alle dendrieten in de thalamus)

2

,Een neuron bestaat uit:
- Dendrieten: takjes uit het cellichaam waarop
synaptische receptoren zitten. Hier haalt het neuron
zijn informatie van anderen neuronen vandaan. Hoe
groter het oppervlaktegebied van de dendrieten, hoe
meer informatie er ontvangen kan worden. Dit kan
ook gedaan worden door dendritic spines:
kleinere takjes (vergroten het oppervlak)
- Cellichaam/soma: bestaat uit de celkern, ribosomen en mitochondria
- Celkern (nucleus: bevindt zich in alle dierlijke cellen behalve de rode
bloedcellen van zoogdieren): de structuur waar de chromosomen zitten
- Ribosomen: gebieden waar de cel nieuwe eiwitmoleculen maakt → hiermee
kan de cel actief worden. Sommige ribosomen zitten vast aan het
endoplasmatisch reticulum: een netwerk van dunne buisjes die nieuwe
eiwitten transporteren
- Mitochondria: een structuur die de cel energie geeft om actief te kunnen zijn.
Hiervoor is brandstof en lucht nodig
- Axon: zorgt ervoor dat een impuls naar andere neuronen, organen of spieren komt.
Gewervelde axonen hebben een myelineschede (een isolatielaagje). Hier zitten
onderbrekingen in: de knopen van Ranvier. Een axon heeft veel vertakkingen met
een dik puntje aan het einde: de presynaptische terminal (eindknopjes) → hier
worden chemicaliën vrijgelaten die overgedragen worden naar het volgende neuron

Een afferente axon komt met informatie (“admit” → naar toe). Elke sensorische neuron is
een afferent voor het zenuwstelsel.

Een efferente axon gaat weg met informatie (“exit” → van af). Elke motorneuron is een
efferent voor het zenuwstelsel.

De muur die het lichaam om het brein heeft gebouwd is de bloed-brein barrière. Deze
barrière wordt gevormd door endotheelcellen die zo dicht op elkaar staan dat er niets
doorheen kan. Hierdoor kunnen virussen niet bij de hersenen komen, maar ook nuttige
chemicaliën kunnen er niet doorheen. Om deze chemicaliën toch in de hersenen te krijgen,
zijn er speciale mechanismen:
- Kleine, ongeladen moleculen kunnen gewoon door de endotheelcellen passeren
(zoals O2 en CO2)
- Moleculen kunnen oplossen in de membraanvetten (zoals vitamines en
hersenmedicijnen) waardoor ze wel door de endotheelcellen kunnen passeren
- Actief transport: energie wordt verspreid door chemicaliën via het bloed de hersenen
in te pompen. Dit gebeurd bij glucose, aminozuren, purines (kleurloze, kristallijne
verbindingen), choline, vitamines, ijzer en bepaalde hormonen

Saltatoire impulsgeleiding is als actiepotentialen van knoop (van Ranvier) naar knoop
(van Ranvier) springen.

Bij MS (multiple sclerose) worden myelineschedes afgebroken waardoor actiepotentialen
uitdoven.

Gewervelde neuronen leven van glucose, waarvoor ze constant zuurstof nodig hebben.
Dit is omdat glucose de enige nutriënt is die in grote hoeveelheden de bloed-brein barrière
kan oversteken. Om glucose te gebruiken heb je vitamine B1 nodig: thiamine. Een gebrek
aan thiamine leidt tot het afsterven van neuronen en een aandoening genaamd Korsakoff
syndroom.




3

, Paragraaf 1.2

Het doorgeven van een impuls via axonen werkt als mensen die elkaar hand vast houden:
bij elk persoon is er weer nieuwe energie. Hierdoor blijft het altijd even snel gaan.

Het membraan bestaat uit twee lagen van fosfolipidemoleculen. In deze laag zitten
eiwitmoleculen waar chemicaliën doorheen kunnen. In ruststand heeft het membraan een
elektrische gradiënt: polarisatie. Dit is een verschil in elektrische lading tussen de binnen
en buitenkant van de cel. De binnenkant is negatief, de buitenkant is positief: het
rustpotentiaal (-70 mV). Het rustpotentiaal maakt het neuron klaar voor een snelle reactie.
Je kunt het rustpotentiaal meten d.m.v. micro-elektroden in het cellichaam.

Het membraan is semi-permeabel: sommige chemicaliën kunnen er makkelijker
doorheen dan anderen. O2, CO2, urea en water kunnen er vrij doorheen passeren. Als het
membraan in ruststand is, zijn de poortjes voor natrium en kalium dicht waardoor dit er
bijna niet in komt.

De natrium-kalium pomp transporteert actief 3 natrium ionen uit de cel en 2 kalium
ionen in de cel. Hierdoor zijn natriumionen 10x meer aanwezig buiten het membraan
dan in het membraan, en kaliumionen 10x meer aanwezig in het membraan dan buiten
het membraan.

Elektrische gradiënt: doordat de binnenkant van de cel negatief geladen is en de
buitenkant positief geladen is, stroomt natrium de cel in.

Concentratiegradiënt: ionen bewegen zich van een hoge concentratie naar een lage
concentratie.

Actiepotentiaal: ontstaat wanneer de drempelwaarde wordt
overschreden en de natriumkanalen in het membraan open gaan
(en natrium de cel in stroomt: depolarisatie). De elektrische
en concentratiegradiënt zorgen ervoor dat kalium de cel uit
stroomt en de cel weer negatiever wordt. De kaliumkanalen
sluiten echter traag waardoor er hyperpolarisatie plaatsvindt.
Het rustpotentiaal wordt weer bereikt door de natrium-kalium
pomp (kost tijd waardoor het niet veel actiepotentialen achter
elkaar kan verwerken.

De kanalen die natrium én kalium doorlaten zijn voltage-afhankelijke kanalen.
Wat ze toestaan hangt af van het voltageverschil over het membraan. Tijdens het
rustpotentiaal zijn beide kanalen gesloten en tijdens depolarisatie zijn ze beide open. Op een
gegeven moment komt er dan zoveel natrium binnen dat de binnenkant van de cel positief
geladen wordt.

Lokale anesthetica plakken zich vast aan de natriumkanalen van het membraan waardoor
er geen natrium meer in de cel kan komen. Hierdoor kunnen er geen actiepotentialen
ontstaan. Hierdoor kan je geen pijn voelen.

Als een actiepotentiaal start, wordt het terug verspreid naar het cellichaam en de dendrieten.
Dit is belangrijk omdat een dendriet hierdoor alerter wordt, wat belangrijk is voor leren.

De alles-of-niets wet stelt dat als een bepaalde grens eenmaal is bereikt, het niet uit maakt
hoever je over die grens gaat omdat er altijd een actiepotentiaal volgt.

Dikkere axonen vervoeren actiepotentialen sneller en kunnen vaker een actiepotentiaal
veroorzaken.




4
$6.59
Accede al documento completo:

100% de satisfacción garantizada
Inmediatamente disponible después del pago
Tanto en línea como en PDF
No estas atado a nada

Conoce al vendedor

Seller avatar
Los indicadores de reputación están sujetos a la cantidad de artículos vendidos por una tarifa y las reseñas que ha recibido por esos documentos. Hay tres niveles: Bronce, Plata y Oro. Cuanto mayor reputación, más podrás confiar en la calidad del trabajo del vendedor.
lottekalk02 Rijksuniversiteit Groningen
Seguir Necesitas iniciar sesión para seguir a otros usuarios o asignaturas
Vendido
507
Miembro desde
7 año
Número de seguidores
325
Documentos
32
Última venta
2 semanas hace

3.9

49 reseñas

5
11
4
27
3
9
2
1
1
1

Recientemente visto por ti

Por qué los estudiantes eligen Stuvia

Creado por compañeros estudiantes, verificado por reseñas

Calidad en la que puedes confiar: escrito por estudiantes que aprobaron y evaluado por otros que han usado estos resúmenes.

¿No estás satisfecho? Elige otro documento

¡No te preocupes! Puedes elegir directamente otro documento que se ajuste mejor a lo que buscas.

Paga como quieras, empieza a estudiar al instante

Sin suscripción, sin compromisos. Paga como estés acostumbrado con tarjeta de crédito y descarga tu documento PDF inmediatamente.

Student with book image

“Comprado, descargado y aprobado. Así de fácil puede ser.”

Alisha Student

Preguntas frecuentes